Nederland en EUROFORCE II

Nederland pleegt meestal voor te dringen bij internationale rechtshandhavingsaangelegenheden. Dat is een al lang staande en gekoesterde traditie. Het meent daarmee groot prestige te winnen als gidsland bij de bevordering der internationale rechtsorde. Het land van Hugo de Groot en Tobias Asser, waarbij men doorgaans vergeten wil dat de eerste het juridisch potloodje van de raadspensionaris Johan van Oldenbarneveldt placht te zijn die niet zo geweldig goed klassiek Latijn kende en in de jonge snuivende hond Huig een paladijn vond die overenthousiast alles apporteerde wat Johan, die op het toppunt van zijn macht was, hem toewierp.

De beschouwingen over de vrijheid van de interstatelijke zee, de rechten van praaing en buit, de privileges der neutrale vlag, het recht om oorlog te verklaren en vrede te sluiten, de soevereiniteit van een rechtmatige staat en de statenopvolging schreef Huig in opdracht van Johan, dus als beambte van de Staten van Holland. Dat was Johan immers óók. Een hoge. Huig was zijn hoofdcommies. De geschriften van Huig gaan altijd over politiek hoogst gevoelige onderwerpen waar de jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden mee geconfronteerd werd.

Huig schreef op wat Johan vond dat deze staat het dienstigst was en ging dus ook de innerlijke tegenstrijdigheden die Johan daarmee vóór had niet uit de weg. Tobias Asser is veeleer een internationaalrechtelijk privatist geweest en geen volkenrechtelijk expert. Beiden worden erkend, Huig en Tobias, als knappe juristen. Door andere academici uit andere rechtstradities. Maar niet als kampioenen van het interstatelijk publiek recht. Nederland pleegt hen in dat opzicht te nadrukkelijk te presenteren. Dat wordt meestal besmuikt glimlachend aanhoord. Maar die andere experts uit andere rechtsmassieven blijven beleefd. En geven toe dat het hier om zeer kundige lieden gaat. Maar dat ze die zelf ook wel in huis hadden de afgelopen eeuwen.

Dat kwam ook wel tot uitdrukking toen Nederland zich geweldig warmliep in Rome in de hitte van de zomer van 1998 om universele erkenning te krijgen als het zetelland van het meergenoemde Internationale Permanente Strafhof. Dat moest in Den Haag komen. Burgemeester Deetman van die stad liep er het vuur voor uit de sloffen en bood de ene receptie na de andere aan, H.A.F.M.O van Mierlo trachtte alle delegaties via zijn onmiskenbare charmes in te pakken, het Bidbook – de wervingsbrochure van het zetelland– was prachtig in hoogglanseditie uitgevoerd en beval alle aantrekkelijkheden van Den Haag in het prachtige duingebied indringend aan. Het bod kwam al op de eerste zittingsdag van de diplomatieke topconferentie op de agenda.

Glimlachend hoorden alle delegaties het aan, het werd bij acclamatie aanvaard en daarna vroegen bijna alle ambtelijke experts mij in de wandelgangen met een zeker nauw verholen vermaak, waarom Nederland zich zo op de voorgrond drong en zo sterk wierf: het was het enige land dat serieus in aanmerking kwam wegens de uitmuntende transportverbindingen, economische infrastructuur, stabiliteit van staatshuishouding, voorsprong in het ICT-netwerk en de expertises van dien, veeltaligheid en langdurigheid van wat een zekere democratische parlementaire traditie genoemd zou kunnen worden, al zou men daarnaar niet te lang te dichtbij naar moeten kijken. Het bezwaar was alleen maar dat het dichtbevolkte land makkelijk gegijzeld zou kunnen worden bij vervolgingen van regeringshoofden, staatshoofden en militaire supremo’s uit staten, die de rechtsmacht van het Hof niet als direct doorwerkend in hun territoriale rechtssferen zouden hebben erkend.

Staten, die dat Hof niet zouden willen zien als behorend tot de rechterlijke organisaties van hun eigen constitutionele systeem, dus als emanations of their own judiciary. Reeds omdat dat Hof zo Westers gecomponeerd was naar procesrecht en organisatie. Die gijzelingen zouden ingeleid worden met dreigementen van aanslagen op, bijvoorbeeld, het Botlekgebied met zijn olievoorraden en kraakinstallaties. In de dichtbevolkte randstad bij Rotterdam. In dat overbevolkte gebied kon dat massale paniek veroorzaken. Dat leek deze experts een aanmerkelijk realistisch scenario. Kon dat land dat zo diep was gezonken onder de aanpalende zeespiegel met zijn toch wel wat verwende bevolking dat echt aan?

Was dat wel tot die echt Nederlandse lieden, die daar glimmend van de pret rondliepen met dat Bidbook dat ze gul uitdeelden aan alle delegaties, de waarnemers en de Non-Gouvernementele Organisaties, in alle omvang doorgedrongen? Het was maar een vraag. Ze bedoelden er niets mee. Ze wisten dat ik met dat soort dreigingen al eerder te maken had gehad als liaisonofficier voor het Joegoslavië-tribunaal. Daar had ik weleens voordrachten over gehouden. https://gerardstrijards.nl/een-universeel-strafhof/ en verder https://gerardstrijards.nl/the-hague-legal-capital-of-the-world/ alsmede voorts: https://gerardstrijards.nl/een-permanent-strafhof-in-nederland/Nu, veel verder succes dan maar in dat traject. Wellicht kreeg ik het nog druk. Je wist maar nooit, dat kon je nooit weten. https://gerardstrijards.nl/een-permanent-strafhof-in-nederland/ en verder https://gerardstrijards.nl/ad-bos-en-huig-de-groot/ Ik had er al eens op gewezen. En was toen terugfloten. Door Nederland.