Op de 17e december had ik weer een consult met de alleraardigste verpleegkundige van het Sint Antoniusziekenhuis te Leidschendam over het nazorgtraject dat nu met de thuisverpleging in mijn wijk moest worden gevolgd. Ik vervoegde mij dus bij die poliklinische afdeling. Maar, zonder het te weten, was mij de buikvliesontsteking al flink parten aan het spelen ten gevolge van de diepingrijpende wijzigingen die in de buikholte waren aangebracht. Ik moet toen al flink veel water hebben vastgehouden. Al dat water drukte tegen de organen in die holte. Vooral tegen de longen.
Ik merkte wel dat ik flink kortademig was en bijna geen zin kon uitspreken zonder in hoesterige reacties te vervallen. En ik scheen er ook niet best uit te zien. Maar je hebt dat zelf niet in de gaten. Ik tenminste niet. Ook niet toen ik hijgend en snakkend op de behandeltafel ging liggen. Er werd een bloedproef genomen op initiatief van die verpleegkundige Mevrouw Annelies Van Bodegom, die wat zorgelijk naar mij stond te staren. De wonden leken conform het boekje aardig te genezen en koorts had ik niet. Maar de andere dag moest ik toch als de wiedeweerga naar het Medisch Centrum Westeinde, mij vervoegen bij de acute eerste hulp. En ik moest meteen maar goed meenemen voor enkele dagen, mocht ik opgenomen worden en een valies met de mij voorgeschreven verbandmiddelen, verbindingsstukken, medicamenten, en ander gerei waaronder de mobiele telefoon die ik eigenlijk nooit gebruik.
Ik had net bezoek, dat zal je altijd zien, van de monteurs van het loodgietersbedrijf die mijn centrale verwarming jaarlijks controleren en bijstellen. Die kropen net rond in het rommelhok waar deze verwarming stond en wilden een raam open hebben zodat ze technisch – mij was het volstrekt onduidelijk – hun reparaties konden afstemmen op de buitenlucht. Terwijl ik, hijgend en wel, mijn drie valiezen bij elkaar zocht, de thuisverpleging opbelde om de behandelvisites te schorsen en vrienden, moeien en magen moest aanzeggen dat ik tijdelijk vermoedelijk zou bivakkeren in dat Westeinde Ziekenhuis.
De monteurs stonden verontwaardigd erbij, want ik wilde ze het pand uit hebben, nu ik ook transport had voorzien. Dat was, zo oordeelden zij, geen werk. De afspraak was ruimt tevoren gemaakt en dat raam, dat wegens het veiligheidsalarm was vergrendeld, moest hier en nu open. Maar haast was mij geboden vanwege het Sint Antonius. De situatie was zorgwekkend. Ik meldde mij dus bij die eerstehulppost aan. En trof daar bij de balie de reeds beschreven situatie aan, waarbij allerlei getatoeëerde woestelingen samendromden omdat ze hier en nu een moeder, opa, oom of kind wilden zien en dat ze niks te maken hadden met het protocol van inschrijving en opname waar de beambten achter de balie het hardnekkig over bleven hebben. De verpleegkundigen daarom heen stonden al klaar om met geweldpleging in te grijpen. Ik was echter, gelukkigerwijze, al aangemeld.
Ik mocht daarom in half ontklede toestand achter een ontoereikend gordijntje gaan zitten in een wachtruimte. Ik viel wel op, met mijn zwarte hoed, lange zwarte jas en kostuum. Zo nu en dan rukte iemand dat gordijntje open om te kijken naar deze merkwaardige allenige ongetatoeëerde keurig geklede persoon, lijdzaam de dagen verbeidend, terwijl elders geschreeuwd werd en dreigementen in daden werden omgezet, wat resulteerde in vallende lichamen en doffe klappen: de Schilderswijk te Den Haag ligt vlakbij en daar zat de stemming voor de nakende feestdagen er goed in.
Men voelt zich ontheemd en dat is ook passend en doet denken aan het kindeke dat krijtend in de kribben gelegd wordt. Men kon, ook al deed men het ene ingewikkelde onderzoek na het andere, niets vinden, maar besloot toch dat het niet best met mij was. Ik werd niettemin heen gezonden en ervoer dat ik de kerstdagen vermoedelijk toch weer in Antoniushove zou gaan doorbrengen op de gezellige afdeling Groen. Ik onderging daar weer een reeks standaard onderzoeken en werd vervolgens onverrichter zake tijdelijk geparkeerd op een eenpersoonskamer.
De bewoner van zo’n kamer er naast was overduidelijk in staat van hysterie en riep in een onbegrijpelijke taal Allah en zijn helpers aan. De hele verdere nacht door, klagend als een roerdomp in de prille nevelige ochtendstond. Steeds verplegers erbij. Soms gestommel, wanneer de patiënt niet aanstonds genegen was zich naar de aanwijzingen te gedragen. Ik zou buikpuncties ondergaan, de andere dag, en dan zou men wel nader zien. Dit werden dus bijzondere feestdagen. Er was ruimhartig kerstverlichting overal voorzien. In de nachten die volgden zou ik, slapeloos, mij zelf geregeld aanstaren in de glanzende grote ballen van de kerstboom, opgesteld in de gemeenschappelijke conversatieruimte.
In afwachting, niet alleen van die puncties, maar van mijn verdere levenslot. Want dat scheen tot deernis bestemd, al was de aard daarvan niet voorspelbaar. Dat was destijds met het wicht in de kribbe ook het geval geweest. Ik besloot daarom, tijdelijk, om te aanvaarden dat hier het opperwezen een betekenisvol tijdelijk synchronisme had veroorzaakt, om mij een lesje te leren. Helemaal voor mij alleen. Dat zou ik met dat doopkleed zonder morren moeten aanvaarden.