Basiswantrouwen tegen de overheid

In Blogs van vorige week heb ik even stil gestaan bij de diverse gevallen waarin de kabinetten-Rutte overduidelijk hebben gelogen tegen de volksvertegenwoordiging. Gesjoemeld. Door doen of laten. Met dat laatste doel ik nu op het weglaten van feiten of door simpelweg de Tweede Kamer helemaal niet te informeren. Die Kamer berust daarin. Ook overduidelijk. Dat was het navrante aan het feit dat Sigrid Kaag in het euforische begin van de formatie het volk opgetogen een nieuwe “bestuurscultuur” beloofde. De Kamer zou nu steeds te rechter plaats, tijd en aanleiding meteen geïnformeerd worden. Ook als de Kamer er niet om zou vragen.

Dan zou het kabinet ambtshalve toch aan waarheidsvinding doen, ook als dat tot schuldbelijdenissen zou moeten voeren en, wellicht, crises. Het is er alleen niet van gekomen, het is, integendeel, met het voortgezette persistente liegen nog erger geworden. Op ieder dossier. In iedere ministersportefeuille. Terwijl de media dat ook nog gedoogden, want van kritischer zelfstandigheid van de pers, de televisiestations, de duiders en voorspellers van het Publiek Bestel is nauwelijks sprake geweest nadat bij implicatie bericht werd dat de COVID bedwongen was. Dat werd niet als feit naar voren gebracht, die bedwinging. Want dat zou tóch maar aanleiding geven tot nieuwe – terechte – vragen.

Want dan zou dat suggereren dat de overheid wéét wat deze virale aandoening overgebracht via de luchtwegen en de ademtochten met de aerosolen – druppelkernen in de restrespiratie — medisch gezien precies IS. En als er nu, wederom bij implicatie, iets duidelijk is, dan is dat, dat ook het RIVM dat niet weet. Zoals de overheid evenmin weet hoe de toedracht van het gewapend conflict in de Ukraïne precies heeft gelegen en nog ligt. En waar haar ICT-systeem defect is. En of er in een overheidsdienst systemisch gediscrimineerd wordt naar ras, seksuele oriëntatie of levensovertuiging. Jongeren hebben, dat prijkt nu al drie dagen alarmistisch op www.nu.nl/binnenland, een diep geworteld wantrouwen tegen de overheid. Jeugdprofessionals hebben dat vastgesteld, waaronder jongerenwerkers en personen uit de jeugdzorg.

Het wantrouwen richt zich niet, zoals gebruikelijk, vooral tegen de oudere generatie. Het is geen horizontaal sociaal conflict zoals de generatiekloof. Het is een verticaal conflict dat destabiliserend werkt.  Het richt zich tegen de overheid, de staat, de ambtelijke uitvoerende diensten, de semipublieke instituties binnen het maatschappelijk veld. Iedereen dacht, dat dat wantrouwen ná de coronapandemie wel weer zou weggaan. Maar het tegendeel is het geval. Het verdiepte zich, werd breder en werd binnen de jongerengroepen automatisch en vanzelfsprekend dóórgegeven. Zelfs jongeren die ideologisch ver uit elkaar staan, verenigen zich in dit wantrouwen tegen de gezamenlijke vijand. De overheid.  Wat nu opvalt is dat de rapporteurs over dit basiswantrouwen dat systemisch en institutioneel dreigt te worden toch nog raar opkijken van deze ontwikkeling, deze ontremming.

Het is toch voor de hand liggend, dat jongeren dat wantrouwen ontwikkelen wanneer ze dag-in-dag-uit vernemen dat overheden liegen, dat politici vuile spelletjes spelen, dat geen hunner ooit het gelag betaalt en dat de vertegenwoordigers van die jongeren – niet alleen vinden dat dat gewoon is maar ook alles doen om het zo te houden. Strafrechtelijke vervolgingen van ambtenaren en beambten, regeringspersonen en politici komen zelden voor. Het Openbaar Ministerie wil het niet, tenzij het in een incidenteel geval gaat om bijzonder laaghangend plukbaar fruit. Zoals in de zaak-Wilders, maar ook in de zaken waarin leden van de rechterlijke macht zelf verdacht waren. Dat zijn er in de afgelopen twintig jaar nogal wat geweest. Hoge ambtenaren.

Die niet veel bakten van de hen toegemeten vooronderstelde integriteit. En al helemaal niet van het eveneens vooronderstelde wederzijdse zelfreinigend vermogen. Om over de vervolging van ministers maar niet te reppen. Daarom moet het parool zijn dat de nieuwe Tweede Kamer na de verkiezingen van november aanstaande, daarover zich eens nader beraadt. En actie onderneemt. Dat kan het doen onafhankelijk van wat het kabinet in vaak K er nu eigenlijk van vindt.  Dat is toch demissionair. Maar het voortouw zat toch al bij de Tweede Kamer. En ik gaf al aan dat de bedoeling was van Thorbecke dat die volksvertegenwoordiging daarin een primaire taak zou moeten zien. Het basiswantrouwen zou daarmee niet als sneeuw voor de zon verdwijnen. Maar de zon der gerechtigheid zou eindelijk wel opgaan over onze moerasdelta.