Toen ik net als wetenschappelijk medewerker in 1983 mij ging toeleggen op verbreding van mijn kennis van het actuele strafrecht besloot de Tweede Kamer een parlementaire enquête te houden betreffende het faillissement van het scheepsnieuwbouwbedrijf Rijn-Schelde-Verolme (RSV). De rijksoverheid had in dat bedrijf miljoenen subsidie gepompt. Geld van de belastingbetaler. Dat besefte de volksvertegenwoordiging destijds nog maar al te goed. Alles bij elkaar 2,2 miljard gulden. Allemaal verdampt. Aan de meest onzinnige projecten. Geheel buiten de scheepsbouw om zelfs.
RSV ging zich zelfs bezighouden met de bouw van energiecentrales in Algerije. Terwijl de onderneming daarin geen enkele expertise had. Het ging enorme kolengraafmachines ontwikkelen voor de USA-markt. De enquêtecommissie werd voorgezeten door Kees van Dijk. Een protestantse steile man uit het kamerclubje van het Christendemocratisch Appèl. Kees zat er bij de ondervragingen flink boven op. Als een terriër. Want de ondervragingen leverden onthutsende inkijkjes op in de introverte cultuur van een enorm bedrijf dat voor de nationale werkgelegenheid van enorm belang was. Er was gedeclareerd dat het hoestte. Eerste klasreizen per intercontinentale vluchten, dat was toch destijds nog iets waarin ambtenaren en beambten geacht werden terughoudend te zijn.
Zoals ook met de jet-setboekingen in vijfsterrenhotels. Met zwembaden op oorden met palmen, waarvan Jan Modaal niet verwacht had dat daar beslissingen zouden worden genomen over graafmachines wier nut nauwelijks aantoonbaar was voor de uitbouw van een scheepswerf in Nederland. Mooie meiden werd ook maar méé-gedeclareerd en roomservices werden flink uitgenut. Enfin, tegenwoordig kijken we er niet meer van op. Helaas. Die meiden werden ook ondervraagd door Kees. En die hielden zich niet in. Het ontaardde in een bijna humoristische vertoning, waarnaar ik met beslagen brillenglazen zat te kijken.
Het commissielid Marcel van Dam (PVDA) was niet verbaasd en zelfs niet verdrietig. Maar Kees wel. En dat was te merken. Kees trok de wenkbrauwen hóóg op als er weer een rekening ter tafel kwam van allerlei champagneontbijtjes in het Hilton in Texas. Marcel zelf zag daar geen been in, maar die wilde ook niet pretenderen dat hij goed rentmeester wilde zijn over de stoffelijke goederen die de Here Here ter beschikking had gesteld aan het mensdom ter voltooiing van ’s Heren Heilsgeschiedenis. Marcel deelde slechts mede dat hij niet tegen luxe en rijkdom was. Hij was slechts tegen armoede. Bij hem thuis. Drie avonden per week kon je naar dit onzalige schouwspel kijken, want de verrekijk lustte er wel pap van. Met ’s rijks schatkist was wel zeer scheutig omgesprongen. Maar de ondervraagden schaamden zich ook echt nergens meer voor. Ze pleegden meineden, legden falsificaten over, erkenden zonder schroom belangenverstrengelingen, maten ruzies tussen veel te grote ego’s uitvoerig uit, lichtten macro structurele inschattingsfouten hunnerzijds uitvoerig toe en erkenden vaak ook nog dat ze eigenlijk over het bedrijfssegment dat hen toegemeten was geen ene moer verstand hadden. Maar dat was hun fout niet. Dat had het gezag dat hen aanstelde meteen moeten begrijpen. Daar waren redenen te over voor. En die somden deze ondervraagden ook op.
Het werd van een cabareteske een schaamteloze vertoning, ook toen de president-directeur ronduit toegaf dat hij van bepaalde toelagen een butler en een soort kamermeisje had kunnen aanstellen die met de scheepsbouw niets te maken konden hebben. Deze man werd door Kees toch wel van meinedigheden beticht, maar van een strafvervolging terzake daarvan is het nooit gekomen. Iedereen erkende de chaos, de defecte bedrijfsvoering en het totaal gemis aan verantwoordelijkheidsgevoel bij de topmanagers. Maar iedereen wees ook doorlopend naar elkaar. Minister van Economische Zaken wees er steeds op dat de Tweede Kamer nooit echt controle had willen uitoefenen, niet vooraf en niet achteraf. Ook al was aanstonds duidelijk geworden dat RSV vanaf het begin af aan als combinatie verliesgevend was geweest.
Van Aardenne gaf ook toe, dat zijn inlichtingen op Kamervragen misleidend was geweest. Dat was misschien onaanvaardbaar – hij hield nog een slag om de arm, hoe is het mogelijk – maar de Kamer had het er toch maar mooi bij laten zitten. Dus was de volksvertegenwoordiging net zo goed verantwoordelijk. Dat wilde Van Aardenne toch wel even heel duidelijk doen uitkomen.
De heren Van Kooten en De Bie maakten van de voorbeeldeloze vertoning een grammofoonplaat, Draaikonten, waarop ze met name de regeringscommissaris Molkenboer steeds fraai persifleerden. Want Molkenboer beet flink van zich af. Hij gaf Kees flink vegen uit de pan. Ik zag het met innig leedwezen aan. Ik geloofde nog in de parlementaire representatieve democratie, moet u weten. Ik folderde in de zeventiger jaren nog in Eindhoven voor de Katholieke Volkspartij. Ik begrijp het nu zelf ook niet meer.