Eilandenrijk

Walcheren was écht een eiland, vroeger. Toen de spoorwegdam over het Sloe nog niet bestond. Maar dat gold voor Zuid- en Noord-Beveland óók. Herman de Man, een katholiek romancier uit het interbellum, heeft een novelle in meerdere afleveringen geschreven over “Een stoombootje in de mist”. Het gaat om de paardenmarkt in Goes, die tevens aanleiding biedt om een kermis te houden op markt en voor de Sint Magdalena-kerk. Enfin. De plaats waar ik nu ook een kermis met de modernste attracties op zag bouwen. Dat stoombootje onderhoudt een wekelijke beurtvaart op dat Goes. Het vertrekt vanaf de steigers bij de Leuvenhaven te Rotterdam die buiten de sluis op De Maas heen en weer dansen.

Het doet, op weg naar Goes, allerlei tussen-opstapplaatsen aan. Daar komt het tuig van de richel aan boord dat nering wil doen op de Goesse markt. Bedelaars, goochelaars, de uitbater van een wafelkraam, de verkoper van sigaren die voornamelijk uit zeegras bestaan, imitaties naar het uiterlijk van de deftigste salon-sigaren en corona’s, met uiteraard de dienovereenkomstige prachtig vergulde sigarenbandjes en houten dozen. De bolknak kan gerust aangestoken worden, want voor vijf minuten zit er behoorlijke Virginia-tabak in de kop, maar daarna ploft het rookgerei splinterend uit elkaar als het gras ook vlam heeft gevat. De trekkers van kiezen, de tandendokters, de kwakzalvers en natuurlijk de veekooplieden die ook hun afgepeigerde merrie en doorgezakte trekknol denken te verkopen aan een Zeeuw die óók eens een slaatje denkt te slaan uit de Goesse markt.

De Man beschrijft beeldend hoe zigeuners met hun woonwagens ook bij hem aan boord worden gejaagd, omdat de rijksveldwacht ze kwijt wil bij Dordrecht en Hendrik-Ido-Ambacht.  Deze passagiers staan garant voor knokpartijen aan boord, vooral als er onder hen ook een trantel zwartogend meisje is. Maar het bootje komt nooit ter Goesse markt. Er steekt na het Hollandsch Diep een mist op die geen zicht van meer dan tien meter toestaat. De kaptein, Baas Jas, kan de betonning van de vaargeul niet meer volgen en is verplicht, nadat hij bijna op een zandplaat is gevaren, de boot te ankeren. Op de kweldergronden hoor je alleen nog het hoesten van de zeehonden in de doodse stilte van de steeds dochter wordende grondmisten.

Dagen moet het bootje afwachten en de vaart hervatten heeft geen zin meer: de markt is dan al verlopen. Goes is en blijft onbereikbaar. De kramen met lekkernijen kunnen hun waren niet meer slijten, want die zijn bedorven. En de veeboeren weten dat ze nu niet meer kunnen meesmoezen over de prijzen van het vee dat ter markt zal worden gekeurd. Baas Jas moet keren, als de mist zo is opgetrokken dat dat mogelijk is. En dat duurt nog.

De Man beschrijft de beroerde stemming aan boord meesterlijk en ook, hoe thans de nooddruft ook te Goes zal toeslaan. Want die markt verlopen, dat betekent dat de handel voor maanden platligt. De passagiers maken amok, omdat ze hun geld niet weer terugkrijgen van de rederij. Het avontuur eindigt echt bloedeloos, zoals dat bij De Man wel vaker het geval is. Te Rotterdam draaft iedereen zo snel als zijn benen hem kunnen dragen over de enkele loopplank naar wal.

Omdat men vreest nog bij te moeten betalen voor de genoten consumpties tijdens de verloren uren op de mistbanken. Je kunt het je nu niet meer voorstellen. Dat Goes en Middelburg oorden waren, die je slechts met letterlijk oeverloze getroostingen kon bereiken. De zee is er nog wel. Maar ze is getemd. Al kan ze losbreken. Als de mens zijn welvaartspatroon niet neerwaarts bijstelt. Dat zie ik haar niet doen. Niet vrijwillig. O, nee.