Bediening van de volksvertegenwoordiger

Bedenk, dat de huidige ingewikkelde verwijzing van een Kamerlid naar de Hoge Raad om daar terecht te staan tot stand kwam in een periode die ook vrij woelig was. Wij zouden nu deze periode “transitioneel” noemen. Er was weinig staatshuishoudelijk zeker, de bevolking was aan muiterij toe, ministers en Kamerleden werden duchtig en met reden gewantrouwd. De Koning zelf ook. Willem II had menige rare schaats scheef gereden. Hij placht zich steeds weer te omringen met vrienden die weinig ethische diepgang hadden en verder niet vies waren van chantages en intriges.

Willem zelf had meermalen de staatszelfstandigheid van Nederland bedreigd en ook de grondwettige regeringsvorm. Maar ook in de Kamer zelf gistte het. Van links tot rechts. Wat een goed Kamerlid nu wel of niet behoorde te doen, staatsrechtelijk bekeken, stond vanaf 1840 niet echt goed vast. Dus, aldus Buys, kunnen we ook beter niet vereisen dat de inbeschuldigingstelling tot verwijzing van een Kamerlid naar de Hoge Raad een oorzakelijkheid bevat tussen de wijze van aanwending van de bediening – de bevoegdheidskring van Kamerlid – en het strafbare feit waarvan dat lid beticht wordt.

Maar wel moet meteen vast staan dat de verweten feitelijkheden, indien bewezen, een misdrijf of een wanbedrijf zijn naar wettelijke omschrijving van het Wetboek van Strafrecht op het moment van begaan. Diegeen die tegen een medelid in de Kamer lostrekt als een persoon die dat lidmaatschap onwaardig is, moet dat opgeven. Maar als een Kamerlid aanstoot aan de eerbaarheid heeft gegeven in de openbaarheid of lid is geweest of nog is van een misdadige bende, dan wel in verstandhouding is getreden met een mogelijk vijandige mogendheid of macht, is niet vereist dat er een oorzakelijkheid bestaat tussen het Kamerlidmaatschap en die feitelijkheden.

In de toelichting op het voorstel om over te gaan tot deze inbeschuldigingstelling moet duidelijk worden gerechtvaardigd waarom het verwetene inderdaad delictueel is naar Nederlands positief recht, daarover mag geen misverstand mogelijk zijn en is geen vaagheid toegelaten. De Hoge Raad moet vervolgens, leidt de Kamer de inbeschuldigingstelling in, een zitting appointeren.

Hij heeft geen ruimte om rechtsingang nog te weigeren of deze te schorsen, op te schorten of toch te verklaren dat de zaak niet voltooid kan worden. De Procureur-Generaal bij die Raad heeft geen opportuniteitstoetsing van de vervolging en verder geen vervolgingsuitsluitingsgronden te onderzoeken. Maar dan moet de inbeschuldigingstelling daartoe wel zo voldragen zijn, dat zij dit mogelijk maakt. Ik dacht niet dat de door Klaver geëntameerde vertoning van 2 april jongstleden ook maar op het eerste gezicht aan deze eisen voldeed.