Systeem Thorbecke

Thorbecke zag de strafrechtelijke aansprakelijkheden van individuele Kamerleden en bewindspersonen als noodzakelijke bases voor de uiteindelijke politieke onschendbaarheid van de koning als staatshoofd. Thorbecke, steeds van de zijlijn toeziend vanuit zijn schuurtje aan de Garenmarkt te Leiden, had wel begrepen dat alleen zó het parlementaire systeem in Groot-Brittannië sedert 1688 had kunnen werken, groeien en indalen in de breinen van de welgezeten klassen.

De sociale strata destijds die op basis van censuskiesrechtdrempels het actieve staatsburgerschap hadden kunnen uitoefenen: het kiesrecht betreffende de aanstelling van de volksvertegenwoordigers. Dat segment van het Britse stelsel wilde hij ook in Nederland invoeren. Maar niet meer dan juist dat. Hij zag in dat in Nederland er nooit twee groepen bestendig zouden kunnen bestaan in de Tweede Kamer: de regeringspartij en de aan de kroon loyale oppositie. Daarvoor gold het Nederlandse volk wat Thor betreft als te versplinterd in staatsideologisch opzicht.

Dat lukte alleen maar in Engeland. In Schotland en Ierland werkte dat niet. De dreiging, permanent, dat de leden van de volksvertegenwoordiging en de ministers strafrechtelijke aansprakelijk gesteld zouden kunnen worden bij de Hoge Raad, optredend als een staatshuishoudelijke tuchtkamer, achtte hij een noodzakelijk corrigendum. En dat moest kunnen worden aangewend op initiatief van de Tweede Kamer, wanneer deze daartoe een meerderheid Ad Hoc zou kunnen vormen.

Maar wel op basis van een welomschreven beschuldiging. Deze beschuldiging zou het verbindend onderzoeksthema zijn voor het openbare onderzoek ter terechtzitting van die Raad. De vervolgde zou daar ook allen die hij zou kunnen aanwijzen als getuigen à décharge moeten kunnen oproepen ter vrijwaring van de strafbaarheid, om te worden onderworpen aan een kruisverhoor. Daarbij dacht Thor aan de dienovereenkomstige Franse procedures die in leven waren geroepen bij de Code d’Instruction Criminelle van Napoleon I, maar dan aangevuld met bijzonder rechtsbeschermende waarborgen voor de verdachte of beklaagde.

En daarbij zou de vervolgde niet gebonden zijn aan de feiten en omstandigheden in de acte van inbeschuldigingstelling gesteld en als factoren van wederrechtelijkheid, verwijtbaarheid en strafwaardigheid omschreven. Voor hem zou dus de tirannie van de tenlastelegging niet gelden. Dat was een belangrijk privilege. Bedenk, dat Thor géén Eerste Kamer wilde en verder niet veel zag in de Franse cassatierechtspraak. Thor dacht aan mensen die hij had leren haten als broddelaars en verpesters van het staatssysteem dat hij voorstond. https://gerardstrijards.nl/nab-ii/

Zoals Floris van Hall die steeds weer Willem II uit de penarie had willen redden voor diens onoorbare gedragingen als staatshoofd. Maar er waren er veel meer in de Kamer waaraan Thor verantwoording moest afleggen. En dat wisten die lieden goed. Zij beraamden dus dat Thor moest vallen zodra de troebelen van 1848 geweken waren, nog voordat Thor er zorg voor had kunnen dragen dat de bijbehorende organieke procesvoorschriften behorende bij de verwijzingsprocedure naar de Raad in het Staatsblad zouden komen. Zie verder: https://gerardstrijards.nl/gideon-van-meijeren-vervolgd-voor-opruiing/

En in april 1853 wipten ze hem dan ook. Vanwege herrie die de protestanten hadden geschopt bij het vernemen van het herstel van de Bisschoppelijke Hiërarchie van de Roomse kerk hier te lande. Floris van Hall werd nu voorzitter van de ministerraad, dus eigenlijk minister-president, en zorgde er wel voor dat die organieke wetgeving er niet echt kwam. Men moest dus blijvend terugvallen op de Napoleontische wetsvoorschriften die omtrent die verwijzing bestonden, verspreid over vele afzonderlijke regelingen en onderling tegenstrijdig, lacuneus en slechts analogisch toepasbaar. Zie verder: https://gerardstrijards.nl/vervolging-van-socialistische-voormannen/https://gerardstrijards.nl/vervolging-van-socialistische-voormannen/

Zodat het stelsel bijna niet kon werken. En tot aan vandaag doet het dat dan ook niet. Dat is een soort ingebouwde rem, waarmee de politieke elite eigenlijk ook best blij is. En dat konden we in het hierboven besproken debat ook merken.