Bij het vasten ging het effectief om het bedwingen van de lusten, deelde de pastoor ons mee. Het ging niet alleen om niet-snoepen en niet-steppen. Maar het ging om zelfreinigende versterving. Dat las hij moeizaam spellend voor uit een knisperend boekje dat hij tot dat doel had meegebracht. We moesten ons louteren. Dáár ging het om. We moesten strijden tegen onze begeerten. Nu was het zo, dat iedereen andere begeerten had. Hij wist er alles van. Want zijn parochianen kwamen vlak voor de Pasen bij hem biechten. En wat hij dientengevolge allemaal had gehoord, zwijgt ervan stil. Niet ná te vertellen.
Dat ging hij dan ook niet doen. Maar om maar eens een voorbeeld te geven: de pastoor erkende dat hij graag een goed sigaorke rookte. Dat liet hij juist daarom in de vasten na. Zoiets moesten wij nu ook doen, in onze eigen kleine leventjes. Wie graag tolde, moest de tol deze keer niet doen knellen. Of zoiets. Wij moesten vaker aan Jesus denken. En wat hij had geleden. Aan het kruis. Hier knikte Pummeltje instemmend. Wij dachten dus dat Pummeltje deze keer eens géén vervelend jongetje zou opeten, ook al kwam Pliesie Flip Raak klagen op school over zo’n jongetje.
Want wat de sigaren waren voor de pastoor, dat waren jongetjes voor Pummeltje, dat wisten we best. Maar toch had Pummeltje voorleden vasten wel degelijk een erg vervelend jongetje geslacht in het fietsenhok naast de school. Het was ineens niet meer op de Sint Willibrordusschool verschenen en de moeder was komen vertellen dat ze teruggingen naar Amsterdam waar alles beter was. Maar wij wisten beter.
Navraag had uitgewezen dat dat jongetje niet alleen de schoolmissen verzuimde, maar óók dat het een ruit had ingegooid van het Patronaatsgebouw. Pummeltje had dus met mes en vork ingegrepen in het fietsenhok, waaruit hij later langzaam smekkend was tevoorschijn gekomen met de fiets aan de hand, om zijn avondlijke tocht te aanvaarden naar het tehuis voor Vrijgezelle Mannen op Rooms-Katholieke grondslag aan de Don Boscostraat. Verder had de zoon van kapper Van Raamsdonk uit de Bredalaan de pastoor waargenomen in de achtertuin van de pastorie met een sigaartje. Vasten was verplicht. Maar voor de één toch méér dan voor de ander.