In Eindhoven placht het Carnaval al aarzelend te beginnen, zo rond 1968, op vrijdagavond. De meeste mensen werkten in de grotere nijverheden zoals de toonaangevende firma in diverse industriële electronica en verlichtingsmiddelen. Zij waren dan vrijdag bek af, want er werd waarachtig zwaar gebuffeld. Ze kwamen in de kroegen even een paar pilsjes nemen, maar zulks nog ongekield. Want in Eindhoven placht men eigenlijk geüniformeerd in die dagen dit volksfeest te volbrengen: men droeg een donkerblauwe kiel met een rode boeren zakdoek en eventueel het oppassend hoofd gedekt door een zijde-achtig kleppetje.
Dat laatste was niet voorgeschreven. Ook vrouwspersonen plachten aldus uitgedost zich in het gewoel te storten. Het boezeroen kon opgeleukt worden met onderscheidingen. Die kon men zelf kopen, maar het echte werk was natuurlijk dat men er een los peuterde bij de prins van een carnavalsvereniging of de raad van elf. Het kon ook zijn dat men er een uitgereikt kreeg van de stadsprins. Deze autoriteit kwam pas op zaterdagmiddag om één uur aan op het station en hoorde tot de Eindhovense notabiliteit, want de bediening van het ambt was duur. Bijzonder duur. En inspannend. Doch uitermate eervol. Wie het ooit geweest was, was een vooraanstaand persoon geworden om wie met voorlopig niet héén kon. Piet kende deze hiërarchie ook wel. Hij zei ons aan dat we onze tocht met A-musica op zaterdag zouden beginnen ter hoogte van het deftige hotel Cocagne waar de vereniging “De Bolhoedjes” resideerde, want die was destijds toonaangevend. Het koste entree om deze vesting van jolijt en polonaises te betreden en men moest ook consumptiebonnen per boekje aanschaffen. Dat was voor mij een probleem, want mijn kasmiddelen waren beperkt. Ik was echter bereid te dokken, want, zoals Piet mij zeide, ik moest aan dit alles echt meedoen. Ik moest uit mij zelf treden. Verder waren deze Bolhoedjes hoeders der welvoeglijkheid en daarom weerden zij Hollanders. Deze lieden van boven de Moerdijk immers kwamen om zich ten koste van de Brabo’s eens flink te amuseren en verder ook vrije seks te beleven, want meiden uit het zuiden, zo was de nationale roep, waren voor alles in met de carnavalsdagen. Daartoe schenen de dansmariekes aanleiding te geven, dat gerucht, want die hadden zeer korte rokjes en zwierden de benen invitatief hóóg. Dat wees op gulle pret gebonden naar tijd en plaats, maar Hollanders konden dan vrij hun gang gaan. Aldus de mare, die ook toen van iedere feitelijke grondslag verstoken bleef. Maar niettemin was deze interpretatie gangbaar. Ik zag belangstellend, de trom op de rug, de Grote Optocht aan die zich moeizaam over de Markt wrong, de Jan van Lieshoutstraat in en de Vestdijk op. Confetti, ballonnen, serpentines, en prachtige praalwagens, het leek net echt.