Die Vlaamse collega spreekt niet het jargon dat op dit eigenste moment boventonig is in de ambtelijke kringen van de rijksdiensten. Vermoedelijk ook in de andere diensten. Maar dat kan ik niet persoonlijk via gehoorsindrukken vaststellen. Dat jargon is, van hóóg tot lààg, ontleend aan de managementtaal van vóór de credietcrisis van 2008. En die is weer ontleend aan de taal, waarvan ambtelijk Nederland dacht en denkt, dat die gangbaar is in het bedrijfsleven. Dat bedient zich van een vreemdsoortig Engels. Met “input” en “output” als tegenovergestelde termen.
Daarbij gaat het, tussen die termen, om “winstmaximilisatie” liefst in een “win-win-situatie” waarbij omgevingsbewust in dwarsverbindingen geschakeld moet worden. Het is een liturgische taal. Ze staat los van iedere stoffelijke ervaringsafhankelijkheid. Ze is toepasselijk op iedere menselijke voortbrengingshandeling. Dat laatste is echter een naamwoord, dat je beslist niet moet gebruiken. Het is “outdated”. Dat is slecht. Deze kunstmatige Engelse tovertaal is toepasselijk op het vervaardigen van mosterd, gloeilampen, dijklichamen en chips. Maar ook op het productieproces van rechtsbetrekkingen. Dat is, wat op rechtszittingen gebeurt. Zo’n proces, waarvan Robin lijdend voorwerp is. Hij blijft leven, dat wel. En dat is al heel wat. In heksenprocessen was dat juist niet de beoogde uitkomst.
Die Vlaamse collega brengt in Hollandse oren een gedruis voort, dat nauwelijks herleidbaar is tot het Esperanto van het moderne management. Wat ze zegt is zuiver Nederlands, veel meer dan het dynamische gepraat van de unitmanager die rappend de targets volgens het criminaliteitsbeheersingsmodel uiteenzet. Daarbij knipt hij ook nog met de vingers roffelend op de randen van zijn veel te strakke en te korte broek waaronder gele brede schoenen met gesp. Waardoor hij buitendien nog lijkt op Donald Duck die lijdt aan een van zijn traditionele schuimende woede-aanvallen.
De duimen steken dan in de zakken van de donkerblauwe broek die, te hoog op de wreef vallend, demonstreert dat de manager de tekenen des tijds verstaat: hij draag witte sportsokken met een zwart merk in V-vorm. Het bedrijfsleven heeft al lang begrepen dat een management waarbij de manager geen idee heeft van de echte werkvloer en de eigenlijke einddoelen van dat werk niet “werkt”. En ook niet kán werken. Het zoekt nu naar nieuwe formules, die verhullen moeten dat het voortbrengingsproces een reactie is op een kunstmatig gewekte en in stand gehouden behoefte. De omzet daalt al. En daarop reageert de stoffelijke nijverheid meteen. De ambtelijke molens draaien dan juist sneller, omdat het eindresultaat altijd verwoord is in de termen van een onstoffelijke en bovenzinnelijke werkelijkheidsbeleving. Zoals het brengen van recht. Of het borgen van vrede, veiligheid en orde.
Het model werkt wel. Maar het is heel moeilijk om het toe te passen. Zegt de jurist, de rechtstoepasser, de rechtshandhaver. Dat kan hij, omdat zijn productielijn buiten de stoffelijke werkelijkheid ligt. In Tilburg was, in de dagen dat ik met de rechtenstudie begon, een woord toepasselijk dat niemand begreep en voortdurend gebruikte. Bèttieakkemaai. Als de prof Romeins recht was uitgezeverd over de “consumerende werking van de litis contestatio” sloften de in vaal spijkergoed gehulde leergierige drommen naar de kantine om daar koffie te slurpen. Ik hóór het nog. Of een gootsteen na ontstopping leegliep. Het was modern, erbij te boeren.
Op de vraag of je begreep wat Olde Kalter – zo heette die prof – had gezegd antwoordde men met “bèttieakkemaai”. Bijt hij, als ik hem aai. Het kwam uit een carnavalslied. Over een huisvarkentje dat de zanger koesterde en dat niet beet, als je het aaide. Maar je kon de kreet ook gebruiken bij groeten, de bestelling van friet of bier, dat nog in de kantine gesleten werd. En tegen Olde Kalter. Die begreep toch niets. Daar was hij prof voor.
Mijn Vlaamse lotgenote zal het bèttieakkemaai van onze dagen nooit beheersen. Robin en ik evenmin. Die rechter wel. Ze zal het ver brengen. De omloopsnelheid van zaken zal er niet door toenemen. De rechtsbeleving zal er niet door verinnigen. Het prestige van de rechtspraak is al jaren op zijn retour. Het zal zijn bedienaren de bout hachelen. Bèttieakkemaai nog-aan-toe. Als ik mij deze uitdrukking mag permitteren.