Er bestaat op hoger ambtelijk niveau, wat het taalgebruik betreft, een soort onafgesproken en onbespreekbaar jargon. Een woordgebruikregeling, een Sprachregelung, die ook in Duitsland sedert jaren gangbaar is, verbindend, blikveldverengend, maar nooit tot enig wetsbesluit herleidbaar. Dat is het inclusivistische taalgebruik, dat verraadt dat de beziger ervan progressief-liberaal is.
Je mag geen enkele onderscheiding maken naar huidskleur, nationaliteit, etnische herkomst, ras, sexuele oriëntatie of sociale herkomst. En ook al is deze spraakregeling zelf nergens wettelijk gedefinieerd, ze bepaalt wel de inhoud van bestuursbeschikkingen, wettelijke regelingen, ambtelijke circulaires, aanzeggingen en rechterlijke beslissingen.
Diegene die tegen de spraakregeling zondigt, zal daarvoor gestraft worden, al zal hij of zij (dat moet ik er nu wel bijvoegen wegens de spraakregeling) dat niet aanstonds ervaren. De spraakregeling beoogt niet te discrimineren binnen het overheidsapparaat dat inmiddels alomvattend is en steeds verder uitdijt. Zij sluit iedereen buiten, die deze regeling, bewust, onderbewust of onbewust schendt. Zij is dus exclusiverend. Buitensluitend. Vandaar de rare woordconstructie in het kopje van deze Blog.
Ze is, dat blijkt uit de teksten waarmee de overheid haar diensten op internet aanbiedt en verkrijgbaar stelt, in hoge mate complicerend van aard. Ze sluit zeker niet aan op het al dagelijkse spraakgebruik. Daarmee sluit ze, ongeacht dialect, regionale spreekwijzen en woorden, het grootste deel van onze medelanders van een correct gebruik ervan uit, hoe hun verblijfstatus ook mag zijn.
Dat is niet alleen elitair, maar ook in de hoogst voorstelbare mate discriminerend. Ze roept aan de achterdeur op, wat ze aan de voordeur buiten gooit. Of pretendeert dat te doen. Want of de fanaten van deze spraakregeling dat écht willen, is maar zeer de vraag. Omdat ze niet publiek kenbaar is in een circulaire of een nieuw soort groen boekje is ze discriminerend.
Hier is toepasselijk de kreet: Chassez le naturel, il revient au galop. Een zinnetje uit een toneelstuk van de Franse dramaturg Destouches in de achttiende eeuw. Die maakte een comedie over een persoon die zijn armelijke herkomst probeerde te verheimelijken voor zijn verloofde, door uiterst vaak terug te komen op zijn beweerde puissante rijk- en adeldom. Natuurlijk verried die vent voortdurend dat hij een jongen van Jan Boezeroen was en geen cent te makken had.
Nietzsche muntte de spreuk veel, als hij het had over de superieure bovenmens, die de geschiedenis naar zijn hand zette. De Übermensch. En daar bedoelde Nietzsche niet de Germaan mee, niet de Teutoon en niet de Ariër of Duitser. De theorie kan nooit de natuur opzij zetten, dat is de kern van deze spreuk in het hedenlands Nederlands, ook ontdaan van alle herinneringen aan racisme. Dat noch Destouches noch Nietzsche ooit op het oog hadden, zeker niet in politiserende zin.
Ze wilden gewoon aangeven, dat allerlei theorieën een overspanning van de stoffelijke werkelijkheid opleveren. Die, waarin wij leven, maar die we maar gebrekkig beheersen. En die niet maakbaar is, al willen ook de progressief-liberalen dat maar niet inzien. Evenmin als de polariserende socialisten in de tachtiger jaren, bettieakkemaai nog-aan-toe.
De socialisten van toen zijn de neoliberalen van nu. Vijanden van een natuurlijke samenleving vol van onderscheidingen. Het maken van onderscheid is systemisch. Mensen doen het. Ze blijven het doen. Zoals het maakbaarheidsideaal nog naschrijnt, zo zal het inclusivisme dat ook gaan doen.