Natuurlijk was een belangrijk gespreksthema daar in die Rotterdamse voorkamer aan die nette, vale, maar toch armoedige arbeidersstraat het bombardement dat de Duitsers de stad hadden aangedaan in de vroege middag van de 14e mei 1940. Dat kon ook niet anders. De stad was nog steeds in het centrum een steppevlakte met puinhopen. Zwol de westenwind aan van de Maaszijde, dan had die onbeperkt vat op het puinstof dat als een nevel over de hopen hing. Er was dan een puinstorm gaande, waarin het gezicht en de handen de prikkeling onderging van de stofdeeltjes. Verder stond het huis aan de Hendrick Sorghstraat ook scheef. Het hing schuin voorwaarts de straat in. Niet dramatisch vooroverhangend als een zuipschuit, maar duidelijk, op het zicht, uit het lood.
De Duitse brisantbommen hadden de veenlagen vanaf de Westkruiskade golvend opgestuwd en daardoor was de hele schildersbuurt ook gaan wankelen tot aan Delfshaven Voorhaven toe. Daar was de golving gestopt door de Aelbrechtskolk met zijn zware bekading aan de sassen. Het maakte het bovenhuis extra spannend. Want de deuren kierden en vielen vanzelf open of dicht. De schuifdeuren die de voorkamer afscheidden van de achterkamer waar de jongens geacht werden hun nachtrust te genieten gingen niet meer open. Maar de schuiframen waren ook onwrikbaar vastgezet op het moment dat die golving de Tweede Middellandsstraat had bereikt. De kozijnen waren zodanig ontzet dat de contragewichten de ramen niet deden terugzakken, hoe men ook stampte, bonkte en duwde.
In de keuken tochtte het steeds als de hel. De petroleumstellen walmden ervan en braakten roetdeeltjes, want gas was er niet aangelegd in het interbellum: daarvoor waren de woningen te goedkoop in revolutiebouw opgetrokken in de laatste decennia van de negentiende eeuw. Daar beginnen de gemeentelijke nutsbedrijven na 1950 echt niet meer aan. Wel aan elektriciteit en aan een waterclosetinstallatie. Op beide verdiepingen. Dat vond ik al heel wat. Het geheel gaf aan het schemerende huis spookachtige dimensies. Zo vielen de deuren van een dubbele kledingkast midden in de nacht ineens open, geluidloos, maar met gevolg dat de kledingstukken op hun haken schommelend naar buiten traden. Op die achterkamer waar mijn oudste broer en ik sliepen.
Verstard keken we naar het ruisend tafereel. Mijn broer meende dat zijn laatste uur geslagen had, maar ik meende dat mijn Engelbewaarder zich zichtbaar manifesteerde om mij een Grote Boodschap te brengen over mijn levensvervulling. Dat deden deze onstoffelijke wezens wel vaker, dat had ik wel opgestoken uit de Katholieke Illustratie en het bijblad voor de Roomsche Jeugd. Men moest ervoor openstaan, maar dan kon men heel wat gewaar worden over Gods Heilsplan dat zich voornamelijk concentreerde rondom de Sint Elisabethskerk aan de Mathenesserlaan. Daar placht Jesus zich regelmatig in de consecratie te manifesteren naar lichaam, omringd door de Aartsengelen, Machten, Krachten en Koren die in de gouden mozaïeken stonden afgebeeld in de apsis. De Hendrick Sorghstraat was om de hoek, dus allicht dat mijn Engelbewaarder even was dóórgelopen en tijdelijk in die fraaie mahoniehouten kast intrek had genomen teneinde een boodschap aan mijn persoon te doen geworden.
Ik nam dus mijn oudste broer bepaald kwalijk dat hij een huiverende langgerekte kreet uitstiet tijdens deze transcendente nachtelijke uittreding. Want daardoor had ik de boodschap niet dóórgekregen. Ik mocht niet verwachten, dat de aanzegging nog bevestigd zou worden bij aangetekend schrijven: sommige gebeurtenissen van onzienlijke aard zijn eenmalig, dat vond de kapelaan die mij kerkelijk Latijn bijbracht desgevraagd óók. Teresia van Lisieux die in deze periode in de mode was, had dat ook moeten ervaren in haar jeugdjaren. Maar die had geen hinderlijke bedgenoot moeten verdragen die niet openstond voor het transcendente. Die oudste broer werkte niet met de genade Gods mede, dat vond ZijnEerwaarde er van. Fransje voetbalde dan ook regelmatig in het kerkportaal, alsof er geen glazen konden sneuvelen. Ik moest er stellig wat van zeggen aan mijn moeder. Dat heb ik niet gedaan. Want mijn broer was sterker dan ik. Daar kwam ik al vroeg achter.