Botsende loyaliteiten

De ambtenaren zullen dus onwijs loyaal blijken te zijn. Of, ineens, te blijven. Die garantie geeft hun bovenbaas Schoof af aan de Groene Amsterdammer. Het geeft aanmerkelijk te denken. De keizerlijke rijksambtenaren gaven ook een integrale loyaliteitsverklaring af aan de volksregering van de meerderheidssocialisten onder volkspresident Ebert in 1919. Lees nog eens: https://gerardstrijards.nl/ebert-gronerpakt/ Die, op zijn beurt, een onvoorwaardelijke loyaliteitsverklaring afgaf aan de met flitsende officierssabels terugkerende regimenten van het Westfront. Voortmarcherend, met eikenloof gekroond onder de Brandenburgertor.

Het kabinet Scheidemann legde een loyaliteitseed af op de Weimarer Grondwet van 1920, stellig van plan geen van de verdragsverplichtingen na te komen uit hoofde van de vredesregelingen van Versailles en Het Trianon in 1920. De zittende gerechtelijke ambtenaren zwoeren evenzeer en ook alle leden van de nieuwe Rijksdag, waarvan de fracties zich al grondig voorgenomen hadden hun oude partijpolitiek met de bijbehorende verdoemelijke spelletjes voort te zetten. Zodat de communisten bleven inslaan op de socialisten en deze weer op de keizerlijke conservatieven, al hadden die zich in schutkleuren gehuld.

De straten in geen van de hoofdsteden van het Duitse rijk bleven vrij van ernstige straatgevechten en aanslagen op aanslagen werden begaan op regeringsvorm, regeringsleiders en ministers. Partijcoalities konden niet meer worden gevormd binnen de Rijksdag. Niet zo, dat er een meerderheid in parlementaire zin kon worden geconstrueerd in dat volksvertegenwoordigend lichaam. Was er een Kanselier aangewezen – door de Rijkspresident – dan zocht deze zijn staatkundige legitimatie niet in die volksvertegenwoordiging maar in de president.

Maar, laten we wel wezen, deze botsing van loyaliteiten buiten het parlement deed zich in 1945 óók voor in Nederland dat grondig gedestabiliseerd was. Geen echte parlementaire meerderheid, alleen een voorlopig akkoord op basis van de meest ongerijmde afspraken die niets meer met elkaar te maken hadden. Drees kon alleen een kabinet vormen dat eigenlijk een staatspensioen kon invoeren, als hij volledig instemde met een koloniale agressie-oorlog in de Indische Archipel ten behoeve van het grootindustriële multinationale ondernemingscomplex dat zich blijvend te Java had ingegraven — iets, waarvan Drees eerst had bezworen dat dat onaanvaardbaar was.

En ook werkelijk nooit begrepen kón worden door de sociaaldemocratische achterban die hij het tegenovergestelde had beloofd. Hij ging zelfs akkoord met de ongrondwettige uitzending van dienstplichtigen, die niet eens móchten weten dat ze zonder hun instemming niet naar Het Verre Oosten konden worden uitgezonden. En toen ze daarachter kwamen werd de grondwet op dat punt fluks met terugwerkende kracht veranderd.

De rijksambtenaren voerden het loyaal uit, maar de vraag blijft wie deze loyaliteit gold. Niet de kiezers, niet een parlementaire meerderheid, niet het volk en zeker niet de natie die eerder met een zelfbestemmingsrecht had ingestemd toen Nederland lid werd van de Volkenbond. De ambtenaren shopten door de loyaliteiten per onderwerp. En kozen ad hoc die loyaliteit die hun bureaucratische realiteit en dus hun promoties diende.