Tsaar Nicolaas II had aan de jongste moderniseringen van het mobiele westelijke veldleger enorme sommen uitgegeven sedert gebleken was, in 1885, hoever de westelijke mogendheden vóór lagen op het gebied van de artillerie, de ondersteunende mitrailleurssecties bij de regimenten, de genie, de kondschapsdiensten en de verspiedingen per luchtvaartuigen. De kas was bijna leeg. Toen bleek dat Londen een enorm superslagschip aan het ontwikkelen was met dubbele middentorens die massaal vuur op dertig zeemijlen afstand konden uitbrengen. Die vaartuigen kostten een vermogen in aanbouw, opwerking, onderhoud en vaart.
Nicolaas besloot nu op verdragsgrondslag aan deze bewapeningsrace een eind te doen toeroepen door de volkerengemeenschap. Hij dacht aan Den Haag en vooral aan Wilhelmina, wier dynastie met de Romanows bloedverwantschappelijk was verbonden via het huwelijk van Willem II met Anna Palowna. Nederland was altijd neutraal, kon militair geen deuk in een pak boter slaan en gold als stabiel maar inert. De vraag was: wie kon Nicolaas doen uitnodigen? Christelijke naties, dacht hij. Zoals gebruikelijk. Die golden als rechtsverwant en voorts als betrouwbaar. Die moesten de redelijkheid van wapenbeperking toch inzien.
De uitnodigingen gingen via Sint-Petersburg over Den Haag de deur uit. De Aziaten, de chinezen voorop, begonnen nu te morren. Waarom zij niet? De Tsaar had immers ook de Heilige Stoel uitgenodigd en voorts het Rode Kruis. Dat waren geen staten laat staan mogendheden. Waarom werd Het Verre Oosten zomaar uitgesloten? Als de Tsaar dan zo christelijk was, waarom dacht hij dan Japan wel toe te laten als waarnemer?
En hoe stond het met de invitaties aan de Ottomanen, de verklaarde vijanden van de Patriarch van Moskou? De Tsaar moest dus op de beperkingen tot doopbekwamen terugkomen en liet staten, die beslist niet als christelijk golden en dat ook niet wilden zijn uitnodigen. Maar dat sloeg een bres in het uitnodigingsbeleid gericht op het verzamelen van een beoogd consistente verdragsfamilie, die deelde in een op het oog monolithische verdragstraditie van christelijke monarchen, vorsten, mogendheden en organisaties. De chinezen kwamen dus opdagen in Huis ten Bosch, het conferentieoord dat Wilhelmina ter beschikking had gesteld.
Ze begonnen vervelende vragen te stellen over de doelgroep, waaronder vele volkeren en naties die via Europa geregeerd werden en wier zelfbestemmingsrecht stomweg niet erkend werd op moraaltheologische grondslagen die geen Europese christelijke denominatie nog serieus nam. Dat gebeurde andermaal bij de Tweede Haagse Vredesconferentie, toen nog meer kwestieuze mogendheden kwamen opdagen en al helemaal bij het bijeenroepen van de staten ter gelegenheid van de Parijse onderhandelingen die moesten leiden tot een vredesakkoord ter beëindiging van wat later de Eerste Wereldoorlog zou gaan heten.
De tweedeling tussen Christenheid en Heidendom, met vergaande volkerenrechtelijke consequenties, kon niet langer gehouden worden, aldus Tokio, dat in deze wereldkrijg belangrijke maritieme geallieerde was geweest en gebleken van Londen. Heidenen hadden ook zelfbestemmingsrechten en hoe zat het met het principe van de gelijkheid van staten (statal equality) en dat van de rassengelijkheid? Daar hadden Washington, Londen en Parijs geen adequaat antwoord op. Ze schoffelden dat onderscheid onder het tapijt. De vloerbedekking van de Volkenbond. Te Genève, op 28 juni 1920 rechtsmachtsvaardig. Deze oprichting was onderdeel van de vredesregeling te Versailles. Wie daar tekende, moest ook de Bond aanvaarden.
Die Bond bleef het onderscheid toch hanteren, maar gaf dat nooit toe. Omdat dat zou leiden tot de opening van Pandora’s box, want in slaven werd nog steeds gehandeld, in kinderen en vrouwen sowieso. Sekstoerisme naar Aziatische wellustoorden bestond toen ook al en porno was een begeerd handelsartikel. Ook bij de kolonisatoren, ook Nederland had hierin specialismen. Kortom: de discussie werd steeds pijnlijker. Er waren kennelijk eerste rang staten en die van de tweede en derde rang, evenals er kennelijk superrassen waren en minderwaardige biotische wangeboortigen, bestemd voor onderschikking.
Waar sloeg dat onderscheid op? Waar kwam het vandaan? Hoe lang wilde Het Westen dat handhaven? En jegens wie? In verband met de oprichtingsverklaring van San Fransisco-1945 aangaande de Verenigde Naties kwamen deze vragen aanstonds op. De geregeerden stelden ze onmiddellijk, vragend naar de congruente legitimaties. De Westelijken maakten ze commissoriaal. Hopend dat deze in de vergetelheid zouden raken. Het tegenovergestelde gebeurde. Natuurlijk. De wereld was te zeer een global village geworden. Al wist niemand wat die mondiale dorpsheid dan precies was. Zelfs Washington niet. Bij elk groot nieuw verdragsproject dat de Verenigde Naties entameerden kwamen ze op, die fundamentele vragen.