Collozza

Tegen Colozza werd in de EVRM-staat Italië aangifte gedaan vanwege fraude. De politie had hem niet kunnen ondervragen, omdat hij niet meer op het adres woonde dat bij de politie bekend was. Colozza had geen nieuw adres doorgegeven aan het bevolkingsregister, waartoe hij wel wettelijk verplicht was. Enkele maanden later werd er een gerechtelijke kennisgeving uitgegeven, waarmee Colozza werd geïnformeerd over de vervolging tegen hem. Aangezien er geen adres bekend was, kon de kennisgeving niet worden uitgereikt en werd Colozza als onvindbaar verklaard. De vervolging tegen hem werd echter voortgezet. Uiteindelijk werd een ter zitting afwezige Colloza veroordeeld. Hij richtte een klacht aan het EVRM-Hof te Straatsburg.

De wettelijke regeling over de veroordeling bij verstek zou niet deugen: er waren geen toereikende waarborgen ingebouwd dat je altijd op zeker had kúnnen weten van de dienende dag van je zaak en de tenlastelegging. Het Hof vond, dat de Italiaanse regeling op dit punt wat schrieltjes was maar wel, gelet op de waarborgen die artikel 6 EVRM beoogde te geven uiteindelijk voldeed: als Collozza maar zich beter had doen registeren bij al zijn verhuizingen, had hij, met een zekere inspanning best kunnen weten van de aangespannen strafzaak, de aard ervan en de dag en het uur van de zittingen. Op grond van artikel 6 EVRM kan er toch berecht worden, indien de verdachte niet bij de zaak aanwezig is. Er bestaan drie gevallen waarin een verdachte zonder aanwezig te zijn, toch berecht kan worden.

Namelijk als er nog een mogelijkheid bestaat om de zaak inhoudelijk over te doen bij een hogere instantie, als de verdachte uitdrukkelijk en ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht of als de autoriteiten de maximaal mogelijke inspanning hebben geleverd om de verdachte op de hoogte te stellen, zonder daaruit voortvloeiend resultaat. De Italiaanse strafvordering had Collozza de mogelijkheid tot tegenspraak voldoende geboden. Maar, zo deed het Hof wel uitkomen, de lidstaten bij het EVRM moesten zich vooral inspannen om deze mogelijkheid tijdig en regelmatig aan de vervolgde in persoon duidelijk te maken, daarin was het Italiaanse recht wat zuinigjes. Deze uitspraak was niet echt schokkend.

Het Hof had iets dergelijk al eerder uitgemaakt. De nationale regelingen over het verstek verlenen in de lidstaten konden niet steeds de toets van de kritiek doorstaan, daarop moesten ze alerter zijn. In Nederland verscheen nu een alarmerend editorial. Van prof Mr Rüter aan de gemeentelijke universiteit Amsterdam. In het vakblad voor strafrechtpeuteraars Delikt en Delinkwent. Hij gaf aan de beslissing van het Hof de draai, dat verstekrecht eigenlijk onverenigbaar was het artikel 6 genoemd, omdat het niet te verenigen was met het dwingend principe van fair trial en meer in het bijzonder van concreet gewaarborgde tegenspraak. Dat was ook niet zo gek, zei de geleerde, want artikel 6 EVRM was een typisch Angelsaksisch artikel. En in het Engelse recht was verstek in strafzaken altijd onwettig en onrechtmatig. Rüter gaf hier een persoonlijke opvatting ten beste. Het Hof had dat in de verste verte niet gezegd. Integendeel.

Rüter concludeerde nu, dat de Nederlandse verstekregelingen op basis van de artikelen 93 en 94 van de Grondwet, als strijdig met het EVRM van rechtswege onverbindend waren. Het OM moest dus voortaan zorgen dat de verdachte fysiek ter zitting present was, óf de hele regeling over de betekening en uitreiking van gerechtelijke stukken in strafzaken moest worden herzien. Paniek. Bij de Officieren van Justitie. Bij de rechters. Bij het departement. Vreugde bij de strafadvocatuur. Lopende vonnissen bij verstek waren dus nietig. Er hing een donderwolk executiegeschillen in de lucht. Niemand had het arrest van het EVRM-Hof echt goed gelezen, maar Rüter had zo apodictisch gesproken dat dat ook niet echt gebeurde.

Dat werd later wel gedaan, toen er allerlei commissies waren bijeengeroepen om te beslissen wat er nu in ’s hemelsnaam aan gedaan zou moeten worden. En toen bleek dat Rüter lekker strafrechtelijk Nederland op stang had willen jagen. Dat deed hij wel vaker. Deze soort vertaalslagen – wat heeft dat EVRM-Hof nu eigenlijk willen zeggen? — komt vaker voor, mede omdat het Hof zich in een cryptisch en kunstmatig Engels uitdrukt, dat ook voor common law juristen niet aanstonds kristalhelder is. Maar dat zijn de Londense Law Lords ook bijna nooit. Het EVRM, zoveel was duidelijk, hield zich kennelijk ook al bezig met de postale uitreiking van gerechtelijke stukken en de invulling van het gele afgiftebericht met rubrieken ter afvinking door de postbeambte en de parafering en bestempeling. Het was dus een heel verstrekkend verdrag. Dat is het ook, Maar niet zo gedetailleerd als Rüter het wou en veel rechters óók. Inmiddels ontstond een forse congestie in de afdoening van verstekzaken.