De Aziatische weerzin tegen de Tribunalenrechtspraak van Neurenberg en Tokio

De Japanners waren in al die jaren tussen 1993-2001 betrekkelijk stil wanneer het ging om de grondcontouren van het voorziene Permanente Internationale Strafhof. Hun leider, een gedegen volkerenrechtelijke expert, vroeg maar zelden de aandacht van de PreCom in plenary,  in de officiële vergadertijd. Wat hij meldde sneed steeds hout. Ze hadden verschillende experts bij zich in hun grote delegatie. Daaronder een hoogleraar in de geschiedenis van het stellig Volkerenrecht. Die kwam regelmatig bij mij buurten. Vooral als de sessies doorneuzelden over technisch-juridische onderwerpen van procesrechtelijke en strafrechtelijke aard. Die onderwerpen waren, dat wisten hij en ik, praktisch van groot belang, als het Strafhof óóit van de grond zou komen.

Japanse middeleeuwse pagode

Maar tot aan 1998 twijfelde iedereen daar toch wel aan. De Val van het Oostblok, De Muur en de implosie van de Sovjetstaat waren evenementen geweest die eigenlijk heel het organogram van de Verenigde Naties hadden doen schudden. Was de opbouw van die collectieve veiligheidsorganisatie uiteindelijk niet volstrekt obsoleet aan het worden? Stond haar niet hetzelfde lot te wachten als weleer de Volkenbond? De VN zelf daverde op het oog bureaucratisch door alsof er niets aan de hand was. Beambten draafden driftig door de zaal beladen met PrepCom-dossiers terwijl delegaties steeds meer belangwekkende non-papers kwamen ronddelen. Deze non-papers bevatten officieuze standpuntbepalingen van de delegaties vanwege het thuisfront van de zendstaat. De inhoud blijft ongenummerd. Deze stukken heetten niet het interstatelijk standpunt weer te geven van die zendstaat.

Ze waren geschreven op persoonlijke titel en werden geacht niet citeerbaar te zijn. Maar als ze overduidelijk afkomstig waren van belangrijke en gezaghebbende delegatieleden die niet officieel spraken waren ze vaak veel en veel belangrijker dan wat de officiële VN-ambassadeur of gezant van de desbetreffende zendstaat zat uit te kramen als zijn microfoontje met het rode signaallampje aangaf dat die staat aan de spreekbeurt was. Die diplomatieke vertegenwoordigers braakten ook voornamelijk de zalvende kanselarijtaal uit die nooit tot iets verplichtte, betrekkelijk vaag en soms inhoudsloos in ieder geval meerduidig interpretabel was. Dat was met de non-papers beslist niet het geval. Ze gaven soms duidelijk de emotionele ontremmingen en onderbuikgevoelens binnen de gelederen van de zendstaat weer. Daarom werden ze besmuikt en soms zelfs onder de tafels doorgegeven. En alleen aan de mensen die vertrouwd werden ze niet ruchtbaar te maken. En waarvan vaststond dat ze deze stukken niet gingen doorgeven aan de uitzwermende Non-Gouvernementele Organisaties die steeds talrijker werden naarmate duidelijker werd dat de PreCom uiteindelijk een rapport zou verwijzen naar het Secretariaat-Generaal van de VN ter aanhangigmaking op een definitieve diplomatieke topconferentie door of vanwege de VN bijeen te roepen.

Dat deze plaats zou moeten vinden in de staat die de eer te beurt zou vallen ook de zeteling van het hof te organiseren in alle aspecten van logistiek, jurisdictionele immuniteiten en exempties – uitzonderingen op de strafvorderlijke macht van de zetelstaat – financiering, rechtshulpverlening en ter beschikkingstelling van blijvende detentiecapaciteiten, gebouwelijkheden voor aangesloten organisaties, hun transportmiddelen en communicatievoorzieningen werd ook steeds duidelijker. En ook werd steeds duidelijker dat dat heel best Nederland zou kunnen zijn. Daarvan zou veel bijstand van juridische, forensische en strafvorderlijk-facilitaire aard gevergd worden. En daarom werd het Nederlandse standpunt ten aanzien van de haalbaarheden voor zo’n hof ook steeds interessanter. Dat lieten de Aziaten, gebriefd door de Japanse prof, ook duidelijk merken. Via non papers, waarmee ik nu scheutig bedolven werd.

Er was wel een commune tenor in te onderkennen. Veel vertrouwen hadden de Aziaten niet in dat hof. Ik druk mij maar eufemistisch uit. Wat er in de achterkamertjes van het Tokio-tribunaal was gebeurd kwam dan steevast ook aan de orde. De naam Röling werd raar uitgesproken en gespeld, maar zijn benardheden waren goed gerecipieerd. De Nederlandse ambtenaren van Buitenlandse Zaken lachten erom. Dat waren maar zijdelingse oprispingen van vakidioten. Dat waren geen algemeen bekende feiten, waar ik mee kwam aanhijgen. Maar echt realistisch was dat duidelijk niet. Het kabinet Beel I had zich proberen in te dringen in dat Tokiose tribunaal en had zijn rechter – alleen de uitdrukking al! – onder curatele proberen te krijgen. Op externe geopolitieke gronden.

De verbindingen met Den Haag vanuit Tokio waren destijds niet draadloos geweest: bijna nooit. Er waren nog veel onoverwinnelijke atmosferische storingen geweest in de hogere luchtlagen ten gevolge van de na-ijlende effecten van de twee atoombomaanvallen op Japan. De Nederlandse gezant had daarom eenvoudigheidshalve telegraafverbindingen gebruikt van SEAC, het South East Asian Command. Maar daarbij gebruik gemaakt van Japanse infrastructuur. Washington en Tokio wisten dus verrekte goed wat de Nederlanders elkaar in dit verband toefluisterden. Het kon geen kwaad dat zo eens nonchalant aan die studeerkamergeleerde van de Nederlandse delegatie te doen geworden. Ze konden ook wel de adressen geven waar die Röling des avonds zijn gevoeg kwam doen, als dat op prijs gesteld zou worden. En ze waren ook best bereid tot aanvullende informatie mocht ik op leemten stuiten. Het werd toch weleens tijd dat de Nederlanders een toontje lager zongen. Dat ze boter op hun ronde koppen hadden, dat wist de wereld nu wel. Maar dat ze horende doof en ziende blind bleven, dat viel toch wel enigszins tegen. Ze bedoelden er niets mee, de Aziaten. Ze wilden mij ook niet beledigen. Dat moest ik toch vooral niet denken. Maar ik moest het toch maar eens proberen duidelijker te maken aan mijn hoger gezag. Veel hoop hadden ze daarop niet. Ze lieten in het midden, of dat door mijn onbeholpenheid kwam of door het bord voor de kop dat dat gezag met zich droeg. Ik mocht zelf kiezen. Zelfbeschikkingsrecht, nietwaar?