De emancipatie van katholieken ook in Strijp

Waarom maakten Thijm en zijn makkers nu zulk een werk van die geschiedschrijving van de Nederlandse katholieke kerkprovincie? Omdat ze politieke oogmerken hadden. En niet de geringste. Ze wilden uiteindelijk weer van de Lage Landen een theocratisch staatsverband maken onder het primaatschap van Petrus. Niet minder. Niet meer. Maar het was voor alle “andersdenkenden” al waarachtig bedreigend genoeg in 1850. Thijm c.s. wilden historiografisch beredeneren dat deze Lange Landen hoorden bij het Heilig Roomsche Rijk der Teutoonse Naties dat in 1806 zo ten onrechte was ontbonden door de usurpator Keizer der Fransen Napoleon I. Dat Rijk had altijd een keizer aan het hoofd gehad, gezalfd door de Paus. Die keizer was alleen door die zalving gelegitimeerd. Tot het verrichten van wereldse daden op basis van een publiek geweldsmonopolie.

De Luiker bisschop was in de middeleeuwen ondergeschikt geweest aan Keulen en zo aan het gezag van de Roomse Keizer ….

Thijm wilde nu de grondwetswijziging van Thorbecke in 1848 aangrijpen om de oorspronkelijke kerkelijke organisatie uit de vroegste middeleeuwen te doen herrijzen in deze westelijke moerasdelta. Dan moesten hij en zijn kornuiten ook wel kunnen bewijzen dat die organisatie bestáán had. Vanaf het moment dat het Romeinse westelijke keizerrijk in elkaar was gestort via een implosie te wijten aan een deficiënte legerorganisatie. Met name door het ontbreken van strategische mobiele reserves in de noordelijke streken, waaronder Brabo-land. Vanaf dat moment waren de Pausen in de plaats getreden van de westelijke keizers van dat Rijk. Diens wereldlijke competenties hadden ze overgenomen. Een kerkje dat ongeschonden Romeinse monumentale relicten uit die tijd had behouden was daarvoor een doorslaggevend bewijs, vonden deze zeloten. Ze leefden in een tijd die bepaald afkerig was van de Franse revolutie en van de ontzagwekkende geweldplegingen die deze omwenteling had veroorzaakt.

Als Thijm nu met een goed verhaal kwam dat onomstotelijk de pauselijke wereldlijke macht in Het Westen bewéés, vanaf als het ware het begin der jaartelling – zoals het Doomsday-book in Engeland destijds deed – dan kon hij ook staatkundig aansturen op een restauratie in die zin. Daarvoor zou hij dan een katholieke politieke partij moeten oprichten. Dat was de bisschoppen in 1853 niet naar de zin. Ze waren net geïnstalleerd op hun zetels. Ze wisten dat katholieken suspect waren als dompers, geestdrijvers en landverraders. Ze wilden eerst hun kerkelijke hiërarchie intern consolideren. Pas daarna zouden ze kijken hoe ze eventueel in het publieke domein de strijd zouden aangaan met protestanten, liberalen, socialisten, humanisten en Israëlieten. Die laatsten bekleedden vaak hoge posten bij de Rijksoverheid in verbluffenden getale. Die moest men niet door overspannen triomfalisme tegen zich in het harnas jagen. Nu hád Thijm die beheptheid beslist en zijn vriend Dr Nuyens, de dorpsdokter uit het Noorderkwartier, evenzeer.

Zwijsen, de eerste aartsbisschop te Utrecht, beval de pastoors het rustig aan te doen. Hij zat als vicaris ook nog op de kathedra van Den Bosch. Hij zegde de parochieherders aan de boekhouding en kerkelijke administratie keurig in orde te brengen. En hij instrueerde géén conflicten te veroorzaken met de publieke overheden. En vooral niet de publiciteit te zoeken als ze onverhoopt wel ontstonden. Als de financiële balansen van de parochies klopten, dan ware om te zien naar nieuwe bedehuizen, groter, mooier en welingerichter dan de schuilkerken waaraan de Brabo’s gewoon waren. Die aanwijzingen kreeg Paulus van Griensven van zijn kerkvorst, die voorzichtigheidshalve bleef vertoeven op zijn landhuis onder Haaren. Van Griensven komt in 1838 naar Strijp. En hij is ontsteld over de armoede. De helft van de bevolking is armlastig. Kinderen gaan niet naar de Lagere School, want ze moeten meteen als ze uitgekleuterd zijn meewerken in de huishouding of op het land.

Bejaarden worden in de winter het heidegebied ingejaagd door hun nazaten. Want wie niet werkt, die zal niet eten. Ze moeten maar doodvriezen. Pijnlijk is dat niet. Iedereen vindt het gewoon. Maar Van Griensven niet. Hij vindt dat het gemeentebestuur te Strijp de Armenwet-1854 niet naar behoren toepast. Dat bestuur krijgt per armlastige een minimale subsidie van het Rijk, te verdelen naar de aanwijzing van de districtscommissaris. Die heeft zo zijn voorkeuren. De kerk mag aanvullen met stoffelijke voorliggende voorzieningen zoals sajet, wol om warme klederen te breien, turf, bronolie en soms commiezenbroden, keihard voor oude tanden. Dat dunkt Van Griensven niet aan de maat. Het is niet genoeg om van te leven maar ook niet om bij te sterven. Het moet ook voor ouden van dagen menswaardiger. Daar wil hij éérst in voorzien. Dan komt later die staatkundige partijvorming wel. Zwijsen gaat akkoord. Want Van Griensven vraagt niet om een nieuwe kerk. Hij wil een dorpspomp en een gaarkeuken voor ouden van dagen. Géén politiek gehakketak. En dat vindt de bisschop best.