Dat was het uitgangspunt van het toenmalige bisschoppencollege, krachtdadig gepresideerd door Zwijsen. Hij zorgde ervoor dat er wat schrikachtige bisschoppen in de overige dioceses werden benoemd die nooit zaken extern op de spits zouden drijven. In dit opzicht werd hij niet bediend door Willibrordus van Lieshout. De pastoor te Tongelre. Die had een kerk die beslist dateerde wat de beuken en het schip betreft uit de vijftiende eeuw, maar er was een Romaanse crypte onder en verder waren de fundamenten onbetwistbaar van Romeinse makelij. Het departement van Binnenlandse Zaken vond haar zeer de moeite waard, voorgelicht door Victor de Stuers. Die was expert op het gebied van de monumentenzorg. Victor was niet best te spreken over de pastoors in Limburg en Brabant.
Die stonden nog niet in hun parochie of ze begonnen te zeuren over nieuwe, neogothische basilieken en afbraak van middeleeuwse bedehuizen in die gemeenschap. Voor hen scheen te gelden: hoe groter, hoe mooier, veel is lekker, knaken kunnen niet bommen en verder zoveel mogelijk heiligenbeelden van gips met felle glanzende kleuren, liefst uit industriële mallen. De wansmaak was vanaf 1853-1900 werkelijk troef in de pastorele suites. De seminarie-opleiding wás er dan ook naar. De Stuers had Van Lieshout bij een inspectie geducht de wacht aangezegd: hij moest van de middeleeuwse kerk voorlopig afblijven. Er zou een expert komen om de romaanse onderbouw van het schip te bekijken. Want De Stuers wist dat Van Lieshout de hele boel wilde slopen en iets verderop een neogothisch wangedrocht met flink veel inwendige polychromatuur met santenkraam doen bouwen. De parochianen hadden bij De Stuers al hun wrevel doen blijken. Die hij deelde.
Maar de pastoor had tóch de moker in de oude kerk doen neerdalen. Nu had hij Piet juist daarom ook naar Strijp gestuurd. Want dat kerkje dáár obsedeerde hem evenzeer. Vooral dat losstaande luidhuis met die bronzen klokken. Die combi, die sprak hem aan, en vooral die eigenaardige steen in het zuidertransept. Cuypers had daarom Petrus Maas gezegd dat hij ambtsberichten inwon bij Binnenlandse Zaken. Voorlopig mocht er bouwkundig niets gebeuren. Cuypers meende ook op het kerkhof merkwaardige Taxandrische insignia waar te nemen zoals hij die óók had gezien in de westelijke muur van de pandgang in het klooster “Mariënhage” te Eindhoven. Nu waren pastoors destijds, eenmaal eerzaam regerend, bijna soeverein in hun beheersdaden. Had de bisschop ze benoemd, dan kon hij nauwelijks iets tegen ze ondernemen. Deed hij dat wel, dan baarde dat enorm opzien. En dat konden de bisschoppen landelijk niet gebruiken: het katholieke volksdeel was er te instabiel, te kwetsbaar en te weinig doorlegd voor. Ze genoot vaak nauwelijks goed lager onderwijs. Want er was wel een goede Openbare Lagere School voorzien bij de wet-Van der Brugghen in 1858. Maar die was onbetaalbaar voor de volksklasse die nog jaren aangewezen zou blijven op de schooltjes voorzien bij de Onderwijswet-Van der Palm van 1806.
Het eerste wat de bisschoppen wilden, was een goede regeling voor het katholiek lager onderwijs dat ook subsidiabel zou moeten zijn, mits de leerkrachten maar de vereiste diploma’s hadden. En het schoolgebouw zou ook moeten voldoen naan nader te stellen eisen, te controleren door de onderwijsinspectie. In Strijp was er zoiets niet. En het was aan de pastoor om te zorgen dat dat anders werd. Dan moest hij géén heibel hebben met Den Haag. Nu had Cuypers aan Maas al gemerkt, dat die wat schutterig en verlegen was met die steen. Die merkwaardige zandstenen voorstelling waaraan door de eeuwen heen veel aan geprutst was. Cuypers wist het best: pastoors probeerden er een christelijke voorstelling van te maken, een Stabat Mater-tafereel, een wenende Maria staande onder het kruis, het hart doorwond, opziend naar haar Zoon die daar te sterven hing.
Hij had er ervaring mee. Hij waarschuwde Maas dat er nog inspectie op locatie zou komen. Inmiddels moest Maas overal van af blijven. Ook binnen dat kerkje waar Cuypers een doopvont had zien staan in donker arduin met pre-christelijke motieven en ornamentaties. Poten thuis, was het parool. Cuypers wist te goed wat voor vernielers die nieuwe pastoors konden zijn. Ze hadden geen beschaving. Dat was het. Dit Strijpse kerkje was een pracht object voor de geschiedschrijving. Om de continuïteit van de roomse levensbeschouwing in de Lage landen aan te tonen. Thijm zou er blij mee zijn, als Cuypers dát kon uittekenen of zelfs doen fotograferen per daguerrotypie-techniek. Maar zo’n fotograaf was niet in de buurt. Geduld dus. Cuypers zou zorgen dat een lithografie beschikbaar kwam. Voor het prachtboek. Dat ten Vaticane opzien baren zou. Calligrafen waren al met pompeuze schutbladen bezig en overladen illustraties.