- Over de kortdurende strijd van Nederland tegen de Duitse inval op 10 mei 1940 is veel geschreven. Nog altijd hebben de monografieën die daarover zijn gecomponeerd door historici die gelieerd zijn met het Nederlandse departement van Defensie iets apologetisch. Er is goed, hard en effectief gevochten. Maar de overmacht was te groot en de Duitsers bedienden zich van oneerlijke strijdmiddelen. Verder waren veel hoog- en landverraders bezig binnen de Nederlandse liniën. En dan wordt vaak verwezen naar leden van de Nationaal-Socialistische Beweging in de Nederlanden die uniformen verwierven van Nederlandse militairen, vooral van het Wapen van de Koninklijke Marechaussee.
Zelden leest men, dat de Nederlandse opperofficieren al op de eerste oorlogsdag doorgaans het hoofd volledig kwijt raakten en van hun commando’s niet veel terechtbrachten, duidelijk van hun defaitisme deden blijken ook naar de lagere rangen toe en voornamelijk beducht waren voor hun eigen fysieke hachje. Maar vooral reserve-officieren en soldaten hebben inderdaad dapper gevochten, ook al, omdat zij onkundig waren van de hopeloze algemeen-strategische situatie van het landleger. Het is ongelooflijk hoe lang dienstplichtige militairen weerstand hebben geboden op acuut bedreigde posten. Terwijl zij beschikten over zwaar verouderd inferieur materiaal, doorlopend leden aan gebrek aan munitie en aan communicatiemiddelen met de achterliggende stafkwartieren.
Op 13 mei besloot het kabinet-De Geer dat de regeringszetel van het koninkrijk naar het buitenland verplaatst moest worden. De koningin was er toen met klein gevolg al vandoor. De Geer wist van niets. En ook de opperbevelhebber van land- en zeemacht wist niets van haar concrete afreisvoornemens. Waar Wilhelmina precies uithing, met welk doel en welk staatkundig motief was op regeringsniveau lang onbekend. De ministers hebben plotsklaps besloten naar het pantserfort aan de Hoek van Holland te gaan. Winkelman, de opperbevelhebber, werd ingelicht. Hij was het er niet mee eens. Als dat bekend werd, wat zou er dan nog van zijn krijgsbeleid overblijven?
Maar het kabinet reisde toch af. Het bleek, achteraf, ook naar Engeland te zijn gegaan. Waar de koningin ook zat. Maar dat wisten de ministers niet. Twee ministers bleven achter in Den Haag om aan Winkelman het regeringsgezag op te dragen. Steenberghe en van Rhijn. De laatste minister van Landbouw en Visserij. De eerste van Economische Zaken. Zij ontboden wederom Winkelman, ten derde male op één dag. De eerste keer, om hem te zeggen dat de koningin weg was. De tweede keer om mede te delen dat het kabinet ook vertrok. En nu om dat regeringsgezag over te dragen. Hoe dat moest, wist Steenberghe eigenlijk niet. En óók niet wat onder dat gezag verstaan moest worden.
Steenberghe ontbood als getuigen enkele topambtenaren. Winkelman, voorvoelend wat het kabinet van plan was, had zijn chef-staf meegebracht. Hij verzocht iedereen in een halve kring om hem heen te komen staan in de kelderruimte onder het departement van Economische Zaken aan de Bezuidenhoutseweg. Steenberghe keek Winkelman aan. Hij deelde mee dat hij dat regeringsgezag overdroeg. Hij zei niet: generaal, hier is dat gezag, mag ik het overdragen? Wilt u het aanvaarden? Hij wees de generaal aan. Hij zei hem de overdracht aan. De generaal knikte.
Winkelman vroeg niet: bent u bevoegd om dit te doen? Waar blijkt dat uit. Wat voor gezag draagt u nu eigenlijk over? Heeft u een overdrachtsoorkonde die ik kan tekenen? Nee, hij knikte, zag de secretarissen-generaal aan die naast hem stonden en vroeg hen hem te steunen. Daarna ging hij met zijn chef-staf terug naar het Lange Voorhout nummer 7. Die chef deelde later mee dat Winkelman even had gevloekt. In krachtige termen. Daarna vond het bombardement op Rotterdam plaats. Winkelman bood een capitulatie aan per open radio. De Duitsers bevalen hem daartoe naar Rijsoord te komen, in de Christelijke school aldaar op 15 mei. Daar gaf Winkelman, als drager van het regeringsgezag, Nederland aan hen over.