De Rotterdamsche mariniers en de Maasbruggen mei 1940

Met deze opa, tevens voorzitter van “Streven naar Verbetering”, doorkruisten mijn oudste broertje en ik gans Rotterdam. Aan deze tochten denk ik niet zonder ontroering terug. Op de eerste plaats was deze opa een voorzitter én een tramconducteur. In deze laatste hoedanigheid droeg hij een prachtig uniform met een ontzagwekkende pet. Koperen knopen, insignes, afgebiesde manchetten. Aan een breed leren riem over de linkerschouder een metalen wisselautomaat voor kleingeld en een kaartenbak. Zulk een opa, een veldmaarschalk gelijk, kan in het eerbiedig kinderoog niet meer stuk. Trok opa, in deze functie, aan een lederen lus op de “Standplaats voor den conducteur” vertoevend op het middenbalcon van lijn 11, dan wisselde de rode signaallamp boven de tussendeuren voor het zitgedeelte van de passagiers in een groen licht.

De tram begon dan schokkerend te rijden. “Het is het publiek ten strengste verboden het afrijdsignaal te bedienen” stond daaronder op een glanzend wit émaille bord ter hoogte van de standplaats. Ik kon het nog niet lezen, maar mijn broertje wel. Opa voorzag de instappers van kaartjes en verstrekte zwierig inlichtingen over de rit, de planning en de reistijd. Natuurlijk gelardeerd met ijzersterke humor, waar de reiziger niet van terug had. Deze opa praatte op deze wandeltochten met ons alsof wij begrepen wat hij zeide, en zulks met de achteloosheid van een gewoon mens. Een belangrijk thema was natuurlijk de bezetting door de rotmoffen en de militaire verdediging van de noordelijke stadshelft in mei 1940. Daarbij kwam de hoofdrol toe aan de mariniers.

De rotmoffen hadden Rotterdam overvallen met luchtlandingstroepen. Zonder oorlogsverklaring waren ze op de Maas geland. Een schoftenstreek. De rotmoffen hadden de noordelijke Maasoever bezet en bestreken met mitrailleurs de opgang van de Maasbrug voor het gewone verkeer. Maar dat zat ze niet glad. Want vlakbij was de kazerne van de mariniers, onze zeemiliciens. Die waren onmiddellijk opgerukt naar die oever. Ze waren de noordelijke opgang aangenaderd toen de rotmoffen een peloton recruten was gaan beschieten vanuit het bastion van de Nationale Levensverzekeringsbank. Dat peloton was geleid door een zekere Meulmeester, die in de rug was geraakt en uren achtereen, doodbloedend, op het kruisingsvlak van deze opgang had liggen creperen. Maar zijn soldaten waren onder de brugspanten gekropen en hadden de brug stug gehouden met hun zware Mannlicher geweren, terwijl hun maats – en hier werd opa’s stem vet van ontroering – vielen, de één na de ander. Met messen en hun bajonetten hadden deze helden de rotmoffen tegengehouden toen de munitie op was. De Maas was rood van het moffenbloed.

De soldaten hadden de brug gehouden, onafgebroken gevochten en de Duitse opmars naar Den Haag onmogelijk gemaakt. Toen had  vette Herman Göring zelf ingegrepen en een vernietigend terreurbombardement gelast. Tegen de weerloze burgerbevolking, zoals rotmoffen plegen te doen. Daaraan mochten wij wel eens denken, als wij kankerden over de niet-sluitende schuiframen op onze slaapkamer! Dan moesten wij deze Meulmeester eerbiedig in onze avondgebeden gedenken. Want hij had mogelijk gemaakt dat Nederland ooit zou herrijzen. Zoals al die andere geweldige mariniers. Kerels van stavast. Mannen van Johan de Witt. Helden van de daad! Hollanders van staal.

Hier hield opa stil. Midden op de stoep. Tussen de zich voorthaastende voetgangers. Hij keek ons strak in de betraande ogen, want zijn verhaal was weer geweldig geweest. Wij snerkten de snot hikkend inwaarts en trachtten niet te snikken. Wij zágen Meulmeester sneuvelen, wij zágen de mariniers zich, mes tussen de tanden, van spant tot spant zwieren. Wij zágen de rotmoffen als  zandzakken in de rivier storten, rochelend zich naar de keel grijpend. Wij zagen zelfs de Maas rood kleuren. Wij beloofden dus plechtig óók kerels van stavast te worden. Fransje schoof des avonds alvast het mes tussen de kaakhelften, in de spiegel van het buffet inspecterend of hij er voldoende uitzag als kerel van stavast. Maar dat vond moeder in het geheel niet goed. “Leg neer je bestek! Viespeuk! Waar zijn je manieren?” En opoe mummelde verongelijkt dat je wel weer kon zien dat de kinderen met Gerard op stap waren geweest, met zijn rare verhalen. Die man werd waarachtig nou nooit wijzer.