Veel weet ik niet van de jaren waarin mijn eerste bewustzijn tot ontwikkeling kwam. Wel, dat ze bestedingmatig sober waren. Maar dat gold voor bijna iedereen. Dus erg was dat niet. Mijn vader kon een betere aanstelling krijgen, als hij bereid was voor “De Goudse Verzekeringsmaatschappij” naar Zuid-Oost Brabant te verkassen. Hij moest daar de boeren gaan bezoeken. Die waren net bezig met immense ruilverkavelingen en overschakeling van het gemengde kleinbedrijf naar de geïndustrialiseerde massale monoculturen in maïs, graan, aardappelen, varkensteelt en kippen-legbatterijen. Die boertjes hadden dat niet zelf bedacht. Dat was een idee van de minister voor Landbouw en Veeteelt Sicco Mansholt. Die was voor de schaalvergroting in het landbouwareaal. Onder stimulering van de Europese Economische Gemeenschap, de EEG.
De boeren moesten zich tot over de oren in de schulden steken, want ze moesten doorlopend diepte-investeringen doen om competitief te kunnen zijn met het buitenland: silo’s, grubinstallaties, enorme stallen, combines en tractoren. Ze kregen er wel subsidies voor. Maar ze waren geheel aan de bancaire credietgevers uit- en overgeleverd die decennia lang hun levensgang gingen bepalen. En aan mijn vader. Want die kwam al die opstallen verzekeren tegen een vriendenprijs. Het was een nieuwe markt, waarbij mijn vader, pratend als Brugman, in al die bijkeukens, onder het argwanend oog van de boerin, het éne polisblad na het andere knisperend uitvouwde. De boeren verhypothekeerden zich tot in het eindeloze. En moesten een andere levensstijl aanwennen. Ik merk het even op, dat ze dat doorgaans wederstrevend deden.
Zulks, omdat nu de agrarische beroepsbevolking het publicitair zwaar voor de kiezen krijgt omdat zij schuldig staan aan een massale stikstofuitstoot mede veroorzaakt door fosfaathoudende mest. De links-progressieve liberalen krijgen er geen genoeg van dat steeds weer te beklemtonen. Maar ze vergeten maar even dat hun ouders die bevolking ertoe preste om zulks te gaan doen op bedrijfsmatige gemechaniseerde wijze. De boertjes uit de zestiger jaren waren er destijds zelf echt niet opgekomen. Natuurlijk deed mijn vader aan de ontginning van deze goudmijn vlijtig en volhardend mee. Door de boeren te “verastreren” in die keukens onder het genot van brandewijn met suiker.
Assuraderen, dat kon hij goed, verzekeren van gebakken lucht. Hij kwam op kamers in Sint Michielsgestel en, omdat hij een Volkswagentje-brilletje reed van de assurantiemaatschappij, gold hij zo notabel als de burgemeester, de pastoor en de notaris. Alleen in het weekeinde kwam hij thuis te Rotterdam. Daar was mijn moeder inmiddels geïnstalleerd in een flatwoning driehoog aan de Hoogstraat, centrum-Rotterdam. Ze had geiser, een gaskomfoor, stromend water op vier plaatsen en electra. En kreeg kapsones. Vooral als de familie uit Oud-West op bezoek kwam. De keukeninrichting was hypermodern. Er was zelfs een soort ingebouwde wasmachine. Vader had het prima geregeld bij de gemeentelijke dienst voor de woningtoewijzing. Dat kan niemand hem afdingen.
Hij vond echter, dat hij in het zuiden meer vrijheid genoot als onbestorven vrijgezel. Daar waren geen schreeuwende babies in de buurt die zich voortdurend ontlastten en er was ook geen kleuter die zich aan een stuk door een gat in het hoofd viel als de kostwinner zich trachtte te ontspannen met een ouwe klare. Hij wilde dus deze toestand van een gescheiden leefwijze tot sint juttemis continueren. En dat wilde mijn moeder, die inmiddels hinderlijke karakterbarsten bij haar echtgenoot had ontwaard, óók. Want Brabant, daar kon een mens die opvoeding genoten had, niet leven. Je verstond de mensen niet. Ze bulkten als hongerige zeewolven met veel god-ver-nondes en godsamme-war. Ze hadden rare onzedelijke gewoontes en waren overduidelijk niet schoolgegaan aan de roodstenige Mariaschool in de Robert Fruinstraat. Zeker niet tot en met de zevende klas, waar men al Frans leerde en dus kon zeggen dat vader een pijp rookte in de tuin bij de vijver onder de perzikenboom, alles zorgvuldig articulerend in deze romantische en culturele taal. Niet, dat men daar in Sint Michielsgestel véél aan had.