Eindhoven, dierbaar oord

De pastoor van de Sint Lambertusparochie te Kralingen vond het niet goed dat moeder in Rotterdam zat, zonder daaronder merkbaar te lijden, terwijl vader de bink uithing in Sint Michielsgestel. En zo was ook het oordeel van de kapelaan in de Sint Elisabeths-parochie. Het canonieke recht verplichtte gehuwden tot samenwoning  en voortplanting. En het woord van de getoogden was kennelijk wet. Morrend ging vader op zoek naar een huis dat deze plichtsvervulling mogelijk maakte. En al was er ook in het zuiden woningnood, die was echt niets vergeleken bij die van het uitgebombardeerde Rotterdam. Het hoofd van de echtvereniging vond al gauw een suffisante woonstede aan de lange, lange Zeelsterstraat. Een groter huis dan die flat aan de Hoogstraat in Rotterdam. Dáár kon gefokt worden in overeenstemming met de openbaring.

En zo geschiedde. Maar moeder kon maar niet aarden in het moderne Eindhoven, waar ook de economie krachtig herleefde. Er waren in het stadsdeel Strijp ontzettend veel fabrieken van een grote lampenfirma. Daar werkten drommen mensen. Ze maakten er ook nog allerlei moderne elektrische apparaten zoals scheertondeuses, televisies, radio’s en armaturen voor tl-licht. Heel Strijp werkte daar. Die mensen in dat geweldige complex hadden eigenlijk een eigen sociale stratificatie. Ze spraken zelfs een soort van firma-taal met onherleidbare afkortingen en uitdrukkingen, ook als ze in de rij stonden bij slager Tebbenhof in de Kerkakkerstraat. De werknemers droegen op de werkvloer werkpakken, overalls en stofjassen.

Die hadden een bepaalde kleur, en een garnituur op de linkerborstzakken waaraan je de rang en positie kon zien van de salarisslaaf. Deze kledingstukken hingen op maandagochtend aan waslijnen te drogen buiten in de tuin of veranda. Iedereen had wel een tuin of een balkon waar dat kon. Men lette deswege goed op de waslijnen, om te controleren wat ieders rang of status was, maatschappelijk gezien. De kleur van de stofjas van de kostwinner was doorslaggevend. Was die wit, heb ik mij laten vertellen, dan was de betrokkene redelijk hóóg. Hij zat waarachtig op de werkvloer in een glazen hok. Achter een bureau met een eigen bakelieten telefoon. Zo’n persoon had het gemáákt. Anders dan de gedoemde wiens lage schaal verraden werd door een donkerblauwe overall met een vignet dat deed uitkomen dat hij transportbakken voortreed tussen de barakken en gebouwelijkheden.

Zulke significa logen niet. Bij ons thuis was er een voor het publiek zichtbare tuin. Met de voorgeschreven waslijnen. Maar daaraan hingen niet-classificeerbare kledingstukken zoals jaegerbroeken en flapperende borstrokken. En verder niet veel, want moeder deed de was de deur uit bij de firma “Morgenlicht”. Ook dat nog.

Al hingen de buurvrouwen levensgevaarlijk over hun balkons of wasrekken, detecteren van de salarispositie of zeggenschapskring van de kostwinner was niet mogelijk. Die reed verder in een Volkswagen-kevertje. Dat gaf een hoge status. En die had, moet je nagaan, ook nog waarachtig een  telefóón. Die stond zichtbaar zwart te glanzen in de erker-straatzijde. Wat was dat voor een gezin? Waar hoorde dat bij? Dat wilden de buurvrouwen zielsgraag weten. Er waren twee kinderen, maar die spraken vreemd en bleken eenkennig. De ene was al op de kleuterschool van de nonnen. Maar dat kereltje rende naar dat schooltje alsof hij een ijlbode was en sloot zich niet bij de groepjes aan die over die lange Zeelsterstraat naar die opvoedingsinrichting trokken.

Die andere stond wel eens zorgelijk in die erker naar de melkrijders te staren als die terugkwamen van de zuivelfabrieken. Blonde krullen en een rood pofbroekje. Geen lachebekje. De vent was al vroeg in de ochtenden weg naar zijn duistere werkzaamheden. En kwam laat terug. De vrouw betrok aan huis levensmiddelen van de kruidenier en richtte zich verder tot niemand. Ze was geen lid van koor, damesclub of zelatricenvereniging en groette kortbesloten allerminst met het zangerige en wat temerige  Strijpse dáááig bij het betreden van enige winkelruimte, zó het daarvan al kwam. Moeder verliet de verkooplokaliteit met een wat snauwerig “goedendag!” En niet, zoals behoorlijk was, met een langgerekt hoaauwdoe. Het was een geheimzinnige geschiedenis. Ze kwamen van ver, die mensen. Heel ver. En ze deejen niet mee. Ze waoren aorige. Geen beste diagnose.