De strafzaak tegen Henry Kerdijk 1879

Zoals Van Hall de strafbaarheden had geregeld via de wet op de ministeriële verantwoordelijkheid in 1855 had men aan de ene kant de aansprakelijkheden van ministers en hun accessoire deelnemers en aan de andere kant die van de topambtenaren in de grondwet genoemd, die ten tijde van hun bediening commune feiten hadden begaan. Voor deze categorie gold dat hun ambtelijke hoedanigheid een aparte strafverzwarende omstandigheid was. Beide categorieën moesten verwezen worden naar de Hoge Raad door de Tweede Kamer. De integriteit van hun bediening eiste dat de hoogste rechter gold als exclusieve rechter met apart procesrecht dat met name het publiciteitsbeginsel zou moeten borgen.

Henry Kerdijk in 1860

Iedereen zou er van op de hoogte moeten kunnen zijn wat deze ambtenaren hadden misdreven en hoe zij daarvoor verantwoordelijk werden gesteld, wat voor straffen zij beliepen en welke bijkomende maatregelen tegen hen zouden moeten worden uitgevoerd. Daaronder de bijzondere openbaarmaking van de einduitspraak, de ontneming van burgerschapsrechten, onttrekkingen en verbeurdverklaringen van goederen en vermogensbestanddelen, eventuele uitwijzingen, en het verbod om beroepen of ambten nog uit te oefenen. Op de openbaarmaking echter lag de nadruk. In de zaak tegen Pincoffs was aanstonds duidelijk dat hij, mede door zijn vooraanstaande positie te Rotterdam, kans had gezien het Nederlandse en Belgische koningshuis hopeloos te compromitteren. Zijn senatorschap stond daar buiten.

Pincoffs had door de handelsfactorijen aan de westkust van Afrika de aandacht weten te trekken van hen die belangstelling hadden voor een open deur-politiek in Centraal Afrika in het Congo-Estuarium. Dat had op dat moment de concurrentiedriften van bijna alle Europese koloniale mogendheden getrokken. Koning Leopold II droomde al jarenlang van Belgisch koloniaal gebied. Prins Hendrik, bijgenaamd De Zeevaarder, was als Nederlands marine-officier de zuidelijke route naar het Verre Oosten afgevaren via de Ivoorkust, El Mina, de Congo-monding en de Kaap de Goede Hoop. Hendrik was onder de bekoring gekomen van deze Nederlandse volksplantingen, terwijl Leopold mogelijkheden zag om een private aanspraak te claimen op het gehele stroomgebied van de Congo-rivier als achterland, zulks met goedkeuring van Londen.

Stoomboot Afrikaansche Handelsvereeniging

Zij beiden hadden zich gecommitteerd aan Pincoffs activiteiten landinwaarts met het oog om te zijner tijd territoriale aanspraken geldend te kunnen op het Afrikaanse Hinterland, als zij dat effectief zouden kunnen beheersen vanuit politioneel oogpunt. Ik gaf aan, dat in maart de verdenking opkwam dat de vennoot Pincoffs de koopmansboeken van de Afrikaanse Handelsvereniging had vervalst. Ten laste van de Rotterdamse Handelsvereniging had hij leningen geplaatst waarvan hij het krediet had overgeboekt in de Afrikaansche koopmansbescheiden, overduidelijk om hoge dividenden te kunnen uitkeren. Mees had bij eerste inspectie moeten vaststellen dat de valsheden moeiteloos vast te stellen waren en dat Pincoffs door nalatigheden van commissarissen, directie en raad van toezicht van beide vennootschappen veel te lang zijn gang had kunnen gaan. Zijn partner Kerdijk wist er van. Hij had geen actieve betrokkenheid gehad bij het bedrog. Maar ook hij had de zaak op haar beloop gelaten.

Arrest tegen Kerdijk Weeklad van het Regt 1880

Op 10 mei 1879 moest Mees, na openlegging van de boeken, de aandeelhouders en commissarissen inlichten. Pincoffs kon niet aanzuiveren. Een strafvorderlijk onderzoek was onontkoombaar. Mees stelde de substituut-officier Van der werk van het Rotterdamse arrondissementsparket op de hoogte. Mees wees erop dat Pincoffs senator was en dat twee koningshuizen betrokken waren. Voorts dat hij, Mees, liever had dat Pincoffs “niet gevat zoude worden”. Van der Werk lichtte meteen zijn superieur, Roest, officier van justitie op het parket Rotterdam, in. Beiden besloten dat geen termen aanwezig waren Pincoffs en Kerdijk in voorlopige hechtenis te nemen. Met als gevolg, dat beiden naar het buitenland verdwenen bleken. Hun vlucht bleek tot in de puntjes voorbereid. Pas op 15 mei zouden de commissarissen volledig ingelicht worden over de mogelijkheden het aanstaande faillissement alsnog te voorkòmen. Tot dan toe moest het onderzoek geheim blijven. Roest zocht contact met de minister van Justitie: wat verder te doen? Kerdijk bleek in Brussel te zitten. Voorlopig zou tegen hem uitlevering aangevraagd worden.