De veranderingen in de legeropstellingen in Nederland bij mobilisatie

Toch had Reynders niet voor niets gewaarschuwd. Binnen het leger werden na 1935 de concentratie-opstellingen veranderd met het oog op een inval vanuit het oosten. Bij een dreiging van oorlog zou het leger eerst verdedigende afwachtingsopstellingen innemen, ter dekking van de voltooiing van een mobilisatie. Naar alle mogelijke fronten zou het veldleger een divisie ontplooien terwijl een  aparte divisie als reserve in het midden van het land, op de Utrechtse heuvelrug zou worden gelegd. Naar gelang van de veronderstelde aanval zou vervolgens een concentratie-opstelling worden ingenomen. Die concentraties waren in detail voorbereid.

Colijn V

Het bleek bij oefeningen op de kaart en in het echt steeds vaker dat de chef van de generale staf aannam dat de vijandelijke inval zou worden begaan door Duitsland en dat Nederland en België dan bondgenootschappelijk zouden optreden. Verder werd verondersteld dat Engeland neutraal zou blijven. Dat is de concentratie “blauw” die in 1933 was gedefinieerd door de commandant-veldleger luitenant-generaal W. Röell. Die hamerde erop dat het veldleger bewegelijk moest blijven en in geen geval gebonden zou moeten worden aan een systeem van liniën, stellingen en fortificaties. De concentraties, die waren bedacht, werden aangeduid met kleuren: je had een concentratie “oranje” waarbij België en Frankrijk en Duitsland invallers zouden zijn, en een concentratie “rood” waarbij Engeland de veronderstelde agressor zou zijn. Zo had je de concentraties groen, geel en ook wit.

Maar bij de theoretische oefeningen werd na 1935 steeds vaker van de concentratie “blauw” uitgegaan. Duitsland zou de agressor zijn. Die veronderstelling was eigenlijk het enige realistische aan het plan “blauw”.  Zowel Röell als Reynders hadden voortdurend twee dingen verondersteld bij die plannenmakerij:  er zou “evenwicht in de lucht zijn” en het veldleger zou voldoende gemotoriseerd zijn om een bewegingsoorlog aan te gaan met een eveneens gemotoriseerde invaller.

De Geer in 1939

Het veldleger zou steeds uitvallen oostwaarts moeten kunnen doen. Het veldgeschut zou dus niet afhankelijk moeten zijn van paardentractie en al helemaal niet van handmatige opstellingen. Beide veronderstellingen waren, dat wisten beide generaals maar al te goed, niet in overeenstemming met de armzalige werkelijkheid. Zij drongen dus aan op een spoedige oprichting van een zelfstandig opererende luchtmacht dat de manoeuvres van het veldleger zou kunnen dekken en op de aanschaf van sterke artillerie-tractoren. Daarzonder zou geen enkele concentratie eigenlijk iets kunnen betekenen. Dan zou men beter in de afwachtingsopstellingen vertragende gevechten kunnen voeren in de hoop dat er geallieerden zouden komen opdagen die met het veldleger alsnog ad hoc-operaties zouden kunnen uitvoeren.

Daarbij zouden de legers aan geallieerde zijde goed moeten beseffen dat Nederland een hoge grondwaterspiegel had en dat het niet geschikt was, ook al vanwege zijn bevolkingsdichtheid, voor tankslagen. En ook niet voor vernietigende artilleriebarrages zoals de Eerste Wereldoorlog die na 1915 steeds vaker had laten zien. Maar de Haagse burgerregering, die al deze planningen vrij kritiekloos over zich heen liet gaan, had maar één verlangen: dat Nederland persistent neutraal zou zijn, naar alle kanten toe. Daarmee was de uitvoering van concentratie “blauw” niet te rijmen. Dat was een concentratie tegen Duitsland.

Kabinet de Geer II

Een irreële, weliswaar – gelet op de twee veronderstellingen die niet vervulbaar waren op korte termijn–   maar in ieder geval geen neutrale. Verder veronderstelde deze concentratie militaire bondgenoten met wie tevoren vóóroverleg, nog in vredestijd, gepleegd zou worden. Wellicht oppervlakkig, alleen conceptueel en niet echt definitief bindend, maar toch: dat verkennend vooroverleg zou er moeten zijn, zeker met België. Daar kon, wat de regering betreft, géén sprake van zijn. Dat was immers onneutraal.

Colijn. Minister president tussen 1933-1939,  was oud-militair, die was nog wel bereid in enig opzicht een oogje dicht te doen voor bepaald theoretisch stafoverleg tussen België en Nederland. Maar in augustus 1939 trad een kabinet-De Geer aan. Absolute neutraliteit was voor De Geer een geloofsartikel. Hij wilde geen concentraties waarbij Duitsland zou kunnen besluiten dat de Nederlanders het zagen als de agressor. Niettemin wilde hij een doelmatige opstelling, waarbij het veldleger zó zou kunnen vertragen dat het kabinet nog militaire geallieerden zou kunnen aanzoeken. Een onmogelijkheid, zei Reynders, die inmiddels Opperbevelhebber Land- en Zeemacht was geworden.