De volledige vernietiging van de Luikse pachtuitgiften

Kon Pieter Vreede nog uitgaan van de Luikse verpachtingen krachtens de regeling in 876 en de  tienden die aan de grondgebruikers waren opgelegd, Napoleon Buonaparte wenste deze regelingen volledig te vernietigen. Maar hij wilde de katholieke kerk onder leiding van de Paus als rechtsorganisatie wel herstellen. Hij bleek de Paus nodig te hebben om de legitimiteit van zijn hoogst persoonlijk gezag veilig te stellen. En hij had diens administratieve hiërarchie bitter hard nodig. De Staat Frankrijk bleek het niet zonder God en Paus te kunnen stellen: die staat bleek alleen te stabiliseren als er een staatshoofd was die heerste bij de “Gratie Gods”. De maanden van Robespierres terreur hadden dat overduidelijk aangetoond. Alleen een schrikbewind had diens uitvoerend bewind ten algemene nutte – het geduchte Comité de Salut Public – overeind kunnen houden totdat de protectors van dat comité  zelf ook onder de guillotine waren gesneuveld.

Nieuwe diocesane indeling van 1801 in Frankrijk, België, Luxemburg, Rijnland en noordelijk Brabant

Napoleon wilde zichzelf een waardevoller einde borgen. De Prins-bisschop van Luik was na de verovering in 1795 van diens diocese in het Maasdal afgezet. Maar aan de pachtafgiften was nog niet getornd, al waren de bisschoppelijke onroerende goederen in en rondom Luik volledig genationaliseerd. Ten behoeve van de Franse revolutionaire kas. De tienden werden nog geïnd ten behoeve van die kas. De Strijpse Kerkcke-ackers waren er diensvolgens nog. Hierboven werd hun territoriale delineatie uiteengezet in 1794. De Franse Revolutie had mede ingehouden dat de roomse kerk niet langer een staatskerk was onder leiding van de Franse koning. Die kerk had alle staatkundige privileges moeten opgeven, en ook haar eigendomsrechten over onroerende goederen. Kloosters werden gesloten. Religieuzen werden van hun eeuwige geloften ontslagen.

Maar dat had de pachtrechten van de Prins-bisschop van Luik nog niet aangetast: hij bleef een territoriaal soeverein over het ganse Maasdal vanaf Verdun. De Belgen erkenden hem nog steeds als zodanig. Hij bleef buiten alle revolutionaire herschikkingen, óók die van de Belgische omwenteling van 1791. Daaraan kwam een einde toen het Franse leger dat dal bezette. In 1795 werd de Luikse bisschop van iedere territoriale beschikkingsmacht vervallen verklaard. En dat hield mede in: vernietiging van diens pachtuitgiften. In 1801 besefte Napoleon als Eerste Consul dat hij zonder de kerk niet lang in het zadel zou zitten. Volkssoevereiniteit wees Napoleon af. Hij had gezien aan Robespierre dat de volksgunst verspeeld kon worden via vijandige volksmenners die de algemene opinie effectief wisten te manipuleren. Hij wilde normalisatie van de betrekkingen met de kerk. Hij wendde zich tot de Paus in 1800.

Zou deze Paus hem als Keizer erkennen, zalven en aan de inhuldiging of kroning medewerken? Dan was hij óók bereid de kerk opnieuw een diocesane organisatie te gunnen in Frankrijk, zij het niet als staatskerk, maar als kerk die de “godsdienst van de grote meerderheid van de Franse burgers belichaamde.” De Paus ging akkoord. Er kwam nu een nieuwe indeling van bisdommen. Er kwamen onroerende goederen terug ter beschikking van de uitoefening van de religie. Bisschoppen en pastoors zouden een staatstoelage krijgen. Maar zij zouden geen ambtenaren zijn. Deze regeling omvatte mede Rijnland, België, Luxemburg en de Nederlandse gewesten beneden de grote rivieren. De tiendrechten van Luik waren en bleven vervallen. Maar daarvoor zou de Heilige Stoel compensatie krijgen. De Strijpse Kerke-ackers waren dus niet langer in pacht ter beschikking van Luik.

Ze waren nu van de staat Frankrijk, die het concordaat met de Heilige Stoel was aangegaan. Waren ze tussen 1795 en 1802 vervreemd of belast, dan zou die staat dat erkennen. Ging die staat Frankrijk, zoals ze was in 1801, teniet of gaf zij gronden waarover die tienden waren geheven op, dan gingen deze tienden over op de nieuwe rechtverkrijgenden. Dat was dus de nieuwe status van de Kerke-ackers te Strijp. De middeleeuwse tiendrechten waren nietig. Omdat de Prins-bisschop immers niet meer kon verpachten en de pacht onderhouden. De belaste gronden waren inzoverre vrij. De gronden vielen buiten de volkerenrechtelijke delineatie van de nieuwe staat, die was gevormd door de Bataafsche Republiek van 1795. Die Republiek had niets mogen afdoen aan de territoriale rechtsmacht van de Prins-bisschop van Luik. Diens diocese was een enclave gebleven in de nieuwe rechtsbedeling van 1795.  Die Republiek was teniet gegaan na meerdere staatsgrepen en overgegaan in het Bataafsch Gemeenebest onder Schimmelpenninck. Dat kon dus niet meer beschikken over deze tienden. En tussentijdse doorverpachtingen door de tiendheffers op locatie waren dus ook nietig. Al bleven sommige heffers op hun rechten staan.

Toen Koning Lodewijk Napoleon in noordelijk Brabant kwam oefende hij wel de soevereiniteit uit over dat gewest, maar de zakelijke rechten betreffende de onroerende goederen die Luik had mogen verpachten kwamen hem als koning niet meer toe. Het is de vraag of deze koning dat wel begrepen heeft. Want hij heeft gul allerlei kerken, kapellen, kloosters en kerkfabrieken binnen het Luikse diocese terug gegeven tussen 1806-1810 aan de rooms-katholieken. Dat deed hij tijdens zijn befaamde visitatiereis van 1809. Toen gaf hij royaal de Sint Katrien te Eindhoven ineens en zomaar terug. Dat was dus onbevoegd. Hij had wellicht een wetsbesluit kunnen bevorderen tot onteigening. Dan had hij zijn ministers erin moeten betrekken en toch schadeloosstelling moeten verzekeren ten bate van de gereformeerden. Dat eiste de constitutie toch nog wel. Al was Lodewijk redelijk vrij en eigenlijk alleen maar verantwoording schuldig aan zijn oudste broer, Keizer Napoleon I. Want die had zich inmiddels zelf maar gekroond. Maar Lodewijk regeerde te kort, dan dat Parijs op zijn onbevoegdheid te dezen had kunnen wijzen. En Rome deed dat vanzelfsprekend niet.