De winter is vergangen. We komen weer in mei. Hoeveel jubelliederen bestaan er niet sedert de middeleeuwen opgetekend voor ons Avondland, die gewijd zijn aan dit thema? En zo gingen dus ook de kraampjes weer gereid gerangschikt op het Lange Voorhout in de korte poot naar het Tournooiveld ingericht worden. In het vroege, gezeefde ochtendlicht onder die bomen met mild groen overwaasd. Het kleurrijk voordelig uitschikken van de koopwaar, variërend van onbegrijpelijke moderne kunst tot aan de ragfijne zilveren bestek vitrines met het bestek voor de sjiek van destijds.
Geciseleerde servetringen, vorken en lepels met het zo begeerde parelmotief rondom het plateheft. De chinese vazen uit Taiwan, verkocht en vruchtbaar aangeprezen als ming en ping uit de Ha Tsoa-periode, u weet wel. De onvermijdelijke Frans Hals die nog wat moet drogen, de schemerlamp met in hennephars omwikkelde electriciteitsdraden, garant voor daverende kortsluiting. Bij u thuis, uiteraard. De vlammen in de stoppenkast. Maar hier, waar marktmeester en verkoper eendrachtig samenzweren, bekend met de slijtplekken in die bedrading, een dromerig schemerlicht verbreidend over kraam, waar, verkopers en martlui, sjorders, trekkers en zeulers met margarinedozen vol gebonden jaargangen van “Het Leven” of een Parijse schandaalkroniek met plaatjes die eens scabreus waren.
De draden met de verschillend gekleurde bollichtjes zijn getrokken via de nog wat naakte boomkruinen. Het geeft aan het schemerige geheel, dat nog wat geheimzinnigs krijgt door de grondnevels, een impressionistische uitstraling. De koffie is net gezet en voor de ouwe bekenden verkrijgbaar voor één uiterst billijke euro tot ongeveer half tien. Dan gaat de Kloosterkerk parmantig en schril luiden. Het is dan nog wat wachten op de drieslag daar boven uit van de Sint Jacobuskerk aan de Parkstraat. Die galmt wat zwaarder en nadrukkelijker, maar daar komt het Koninklijk Huis bijna nooit. Aan de deur van de Kloosterkerk staan daarom altijd wat deftiger lieden wat te wachten op een hofauto, want een mens kan toch nooit weten, niet waar?
Zo komen we het moment tegemoet dat de zware luidbourdonklok van de Peperbustoren nadrukkelijk van zich doet horen, geheel conform het legaat dat de schenker daarvan heeft bepaald: vijf minuten, en alleen de zware slag van de requiemmis bij de intocht van kist en dragers. Want alles heeft zijn tijd en zijn plaats. Daarna pas brandt de kakofonie van de kermis los aan de Vijverberg, waar men tegenwoordig op het schelpenpad niet alleen echte kunst kan bekomen tegen billijke prijzen van een mesjokke kunstartist die het niet meer houden kon – denk aan Van Gogh – maar ook fritten met sauce tartare, vette wort met curry, wafels die stáán in de maag, en Vietnamese Lumpiah’s die er zo op het zicht verbijsterend goed ingaan, want het vet is nog niet echt erg heet. Ja, de winter is vergangen. Het mocht nog worden goed. In Brabant zongen we Marialiederen op die wijs en melodie, maar daar zijn ze hier te multicultureel voor. De oude krassen staan kritisch naar de koopwaar te staren en delen mij, in mijn functie van ome Geer, mede dat het weer niks is. Daar hoefde je vroeger niet mee áán te komen. Kortom: alles is anders en blijft toch hetzelfde.