De statengemeenschap West-Europa heeft een aantal momenten gekend waarop de legitimatie van het publiek gezag binnen die gemeenschap werd herijkt en opnieuw gedefinieerd. Je kunt komen tot de volgende momenta, maar dan moet je wel steeds beseffen dat niet aanstonds voor de bevolkingen, de naties, de stammen en migrerende horden duidelijk was dat zo’n moment was aangebroken. En evenmin voor de deelhebbers aan en de ooggetuigen van die momenta.
Die kwamen daar vaak decennia later pas achter en nog wel via middellijke symptomen zoals nieuwe belastingheffingen, nieuwe pachtbestedingen, de veranderingen in infrastructuren van handelseconomische aard, nieuwe ambtelijke talen en nieuwe functionarissen, die soms zelfs uit de lucht schenen te vallen. Henk in Ingrid kwamen er meestal achter omdat ze met nieuwe accijnzen te maken kregen op volksvoedsel. Die vonden ze altijd oneerlijk. Ze werden opstandig.
En werden getuchtigd via nieuwe systemen. Dat in aanmerking genomen zou je ná het Tolerantie-edict van 313 van Constantijn als echte momenten van legitimiteitsverzetting kunnen aanmerken:
- De sluiting van het Concilie van Trente in 1563. Omdat de katholieke kerk via deze vergadering van naties accepteerde dat haar grensoverschrijdende universele privileges, ontleend aan dat Edict via talloze merkwaardige interpretaties van dat Edict en de bijbehorende Uitvoeringsarrangementen niet langer meer golden en dat ze te maken had met autonome territoriale staten die deze voorrechten pas erkenden via concordaten of verdragen gesloten tussen kerk en staat.
- Het afparaferen van de algehele Vrede van Westfalen van 1648, waarbij staten werden erkend als territoriaal gebonden rechtsorganisaties waarbinnen personeel was samengedrongen die daar min of meer toevallig vertoefden. Die onderdanen moesten de religie aanvaarden van de heersers die binnen dat territoir een geweldsmonopolie konden waarmaken. Hoe dat gebeuren moest werd ook weer in arrangementen vastgelegd tot 1655.
- De bevestiging van de Vrede van Wenen in 1815 waarbij getracht werd het Westfaalse systeem te codificeren in termen van legitimiteit van het staatsgezag. Alleen dat gezag was legitiem dat vóór 1789 effectief werd uitgeoefend door een vorstelijke dynastie op basis van het Salische Erfrecht zoals Karel de Grote dat in 800 dat had doen vastleggen. En omdat niemand echt beschikte over een authentieke bron daarvan, was het heel moeilijk om tot uitvoeringsarrangementen te komen.
- De Vrede van Versailles van 1920, waarbij de territoriale West-Europese staatsorganisatie totaal op zijn kop gezet werd door Frankrijk, dat vóór alles Duitsland wilde isoleren en daarom staten bleef zien als mogelijke geallieerden van Frankrijk óf van dat Duitsland. Het schiep daarom rompstaten als Polen, Hongarije, Oostenrijk, Bulgarije, Tsjecho-Slowakije, Yoegoslavië en Roemenië in de hoop dat zij zo zwak zouden blijven dat ze altijd Frankrijk om militaire bijstand zouden blijven vragen en weerde Sovjet-Rusland, omdat diens geopolitieke positie onvast bleef.
- De Verklaring van San Francisco van 1945 waarbij het nationale zelfbestemmingsrecht van volkeren werd erkend en het beginsel van de volkomen gelijkheid van de staten overal ter wereld terwijl hun verhoudingen Angelsaksisch werden gedefinieerd. Dus een op het oog mondiale rechtsvaststellende verklaring die feitelijk werd gedicteerd door een mogendheid buiten West-Europees verband: de USA. Die daarbij axiomatisch aannam dat de USA de hegemonie zou hebben en dat Europa voortaan vrijwel willoos volger zou zijn.
Er zijn nadien nog scharnierpunten in de Europese tijdsbeleving geweest die hadden kunnen uitgroeien tot dergelijke legitimiteitsmomenta. Zoals “Die Wende” van 1989. Dat is niet gebeurd, maar dat was doorgaans toeval. Deze momenta, vijf in getal, overvielen de deelhebbers en deze reageerden dan ook defect.