Kahn kan gelden als een soort internationaal-strafrechtelijke Robespierre, destijds immers de incarnatie van de absolute Rede en Deugd. Ik ging al in december op het karakter van Robespierre in. Wie niet dacht in staatkundige termen en idealen als Maximilien moest onder de guillotine. En tachtigduizend Fransen betraden in de korte periode van Robespierres terreur het schavot. Opmerkelijk is verder, dat net als bij Robespierre niemand precies zich in de gedachtengangen van Khan kan verplaatsen omdat hij ze stelselmatig vóór zich houdt en ook bij de talloze internationale procedures waarin hij participeerde steeds van procespositie wist te veranderen. Hij was aanklager, verdediger, intervena voor mogelijke NN-slachtoffers en vooral voorstander van de jurisdictieclaim van Ben Souda inzake de oorlogsmisdrijven tegen Palestijnen in de Gazastrook. Misdrijven begaan door Israëlische militairen.
Khan is van alle markten thuis. Hij ziet het internationale strafrecht als medium tot herschikking van de wereldrechtsorde tegen de gevestigde belangen van de westerse machthebbers. Hij zal dus wel wat zien in de analogie die de aangevers van de COVID-CORONA-misdadigers trekken met de Neurenbergprecedenten. Maar hij zal de defecten ervan aanstonds óók zien. Hij is goed genoeg ingevoerd in de tribunalen-jurisprudentie om in te zien, dat deze analogie te veel lacunes vertoont. Hij kan echter de casus verwijzen naar de Vereniging van Staten die het ICC erkennen. Een buil zal hij daar niet aan vallen.
Die genoemde analogie is aantrekkelijk voor de aangevers in casu. Dat gaf ik aan. Maar je kunt er als Aanklager nog veel kanten mee op. Niet, als je eist dat een conditio-sine-qua-non-verband wordt aangetoond. Wat in de Angelsaksische wereld wel het geval is. En in de West-Europese continentale wereld — het canonieke rechtsmassief, om zo te zeggen — beslist niet. De verschillen in de rechtstradities en de dogmatiek is hier juist opvallend. De jurisprudentie die meer georiënteerd is op het Germaanse rechtsmassief is veel en veel flexibeler bij het reconstrueren van de causaliteit voor aansprakelijkheidsdoeleinden dan de Angelsaksische. Er is geen rechtseenheid. Ik kan dat niet voldoende benadrukken. Aanmerkelijke waarschijnlijkheid naar algemeen toegankelijke ervaringsregelen voor gevaarzetting van de volksgezondheid was bij de Luikse Thalidomide-procedures al voldoende voor de rechtsingang bij de jury. Dat verwijdde de civiele produktsaansprakelijkheid van farmaceuten aanmerkelijk. Dat is daarna overduidelijk gebleken in de verschillende nationale burgerlijkrechtelijke procedures tegen Bayer en vergelijkbare concerns. Deze processen vestigden echter geen universele maatstaf. Die is er nog steeds niet. Ook al suggereert de WHO anders.
Het verwijt was vooral in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw dat concerns de pijnstillers SOFTENON en CONTERGAN massaal op de markt brachten zonder eerst af te wachten wat de middellange termijnwerkingen eventueel konden zijn omdat proefopstellingen met zwangere vrouwen uiteraard onmogelijk bleken. Je kon moeilijk experimentele groepen samenstellen van zwangeren die deze middelen wél kregen toegediend en die, welke dat niet kregen. Bij ratten en muizen, aapjes en biggetjes kon dat wel, maar dan bleef er nog steeds een twijfelmarge of deze biotisch wel identiek vergelijkbaar waren. Tegen de proefondervindelijk ontwikkelde verwachting in bleken de middelen bij Rhesus-aapjes soms wel en soms geen teratogene werkingen te hebben op de foetussen in utero. Vivisectie toonde aan dat daar geen peil op was te trekken. Men giste maar wat. De inzet was hoog.
Maar een echte, objectiveerbare en (hoe dan ook) toetsbare lijn was niet te ontdekken en die kon ook niet bij benadering gesuggereerd worden door experts. Dat deden ze natuurlijk wel. Er bestonden aanmerkelijke gevaarzettingsmarges, zeiden ze. Dat risico had Bayer desbewust billijkend aanvaard met het oog op winstmaximalisatie. De farmaceuten met hun pas-ontwikkelde COVID-vaccins kan een dergelijk verwijt ook treffen. Vooral bij macrostructurele toepassing via overheidstussenkomst. Juist hier is de analogie met de softenon-procedures en vergelijkbare burgerrechtelijke gedingen toch aantrekkelijk. Daar hoeft men geen hysterische wasvrouw bij de dorpspomp voor te zijn. Khan, laat dat duidelijk zijn, heeft groot gezag.
Gaat de Assembly of States Parties bij het Statuut akkoord met de aangiften en verwijst deze Assembly de aangiften naar de Aanklager dan moet deze acteren. Khan is gedekt. Wat hij verder ook ten laste legt. Hij heeft geen vrije opportuniteitstoetsing meer en de VN-Veiligheidsraad heeft geen veto. De aanklager moet dan een opsporingsonderzoek opzetten en vragen om rechtsingang. Dan zouden de beambten van het Hof kunnen vragen om huiszoekingen in hun laboratoria. Dat willen de macrofarmacabedrijven natuurlijk voorkómen en ze zullen stellig de toegang weigeren tot hun bedrijfsruimten. Die weigeringen zullen leiden tot onaangename discussies waarin de bedrijfspolitiek van deze bedrijven op de korrel genomen worden. Onoplosbare jurisdictieconflicten ontstaan.
Slachtoffers mogen zich voegen. Een doos van Pandora kan open gaan. Ik geef dat feitelijk weinig kans: de bedrijven zetten nu al Brusselse lobbyisten in om deze interventies te voorkòmen. Bedenk weer: de EU heeft de rechtsmacht van het Hof in 2001 onvoorwaardelijk erkend. De EU heeft geen uitzondering gemaakt voor aangiften tegen ondernemingen. Weliswaar zijn die niet als rechtspersoon vervolgbaar, maar hun bestuurders en leidinggevenden zijn wél te vervolgen. Effectieve doorzettingsmacht heeft de Aanklager zelf niet. Maar hij kan deze ontlenen aan de EU en vooral aan Nederland, dat gastland is. Dit zou het NFI moeten inzetten. Het Nederlands Forensisch Instituut. Dat zou zeker niet gebonden zijn, in deze setting, aan RIVM-bevindingen. Het kan van andere causaliteitsredeneringen en waarschijnlijkheidsberekeningen uitgaan. Namelijk van die, welke die aanklager als mogelijke werkhypotheses voorlegt bij het doen van rechtshulpverzoeken. Afgezien van de kosten, die aanmerkelijk zullen zijn en ten laste van Nederland blijven, kan dat Nederland in een conflict brengen als het NFI andere toxische bijwerkingen meent te ontwaren dan het RIVM heeft willen verwaarlozen. Dat het dat gedaan heeft, staat wel vast, vooral voor de middellange termijn. Nederland zal dus alles doen om niet in deze hybride situatie te komen.
Tegen zo’n Hof is het moeilijker op te boksen dan tegen private NGO’s. Dat is nu gaande. Opmerkelijk is dat de Nederlandse media er zo goed als geen aandacht aan besteden, terwijl de strijd zich in Den Haag al ontplooid heeft. Het kán regeringspolitiek zijn zulks uit de publiciteit te houden.