De politieke dimensies achter de functionaris “Openbare Aanklager bij het Permanente Internationale Strafhof” zijn daarom belangrijk. De ervaring leert dat die politicus – hetgeen die aanklager ambtshalve altijd is – bijna nooit neutraal staat bij de opportuniteitsafwegingen die hij moet maken voordat hij toekomt aan een primaire ontvankelijkheidsbeslissing. De ervaring met het Joegoslavië-tribunaal (ICTY) leert het. De vraag is wel of de ambtenaren die de gastlandpositie bij het Internationale Strafhof (ICC) moeten bewaken – doorgaans juridische diplomaten bij het departement van Buitenlandse Zaken – deze ervaring levendig geïnternaliseerd hebben.
Het gastland moet onder alle omstandigheden neutraal staan tegenover het door die Aanklager te entameren vervolgingsbeleid. Dat betekent: afstandelijkheid, zeker bij het aangaan van interstatelijk rechtshulpverkeer ten behoeve van die supranationale jurisdictie. In de beginperiode van het ICTY waren twee personen garant voor een redelijk neutraal aanbrengings- en vervolgingsbeleid bij het ICTY. Dat waren Richard Goldstone, een blanke Zuid-Afrikaan. En zijn opvolgster, de Canadese Louise Arbour. Die wisten allebei dat het ICTY door Servië en Rusland verdacht werd van “westerse sympathieën” voor het op het westen georiënteerde Kroatië, Albanië en Bosnië. Het ICTY, beweerde het Kremlin, was weer eens een voorpost ten behoeve van het neo-liberale kapitalisme.
Dat moest voet aan de grond krijgen in de chaotische veelvolkeren-melee van de Balkan. Het beruchte racistische en religieuze kruitvat van Europa. Daarom had Washington dat tribunaal goed gevonden. Een soort van uitvalsbasis voor het Angelsaksische rechtswezen. Dat kon worden gemanipuleerd door het Witte Huis. Onder die invalshoek bekeken de Russisch-Orthodoxe en Grieks-Orthodoxe Serviërs, Bosniërs, Macedoniërs, Slavoniërs, Herzegowinezen en Albaniërs het vervolgingsbeleid hyperkritisch. Daar was aanleiding toe. Uiteindelijk zijn vooral hogergeplaatste Servische militairen en politici veroordeeld.
Het had er dus de schijn van, dat het ICTY niet vrij was van enige vooringenomenheid. Goldstone wist dat euvel echter zorgvuldig weg te drukken, met name door veel on site investigations te starten die betrekking hadden op verdenkingen tegen oorlogsmisdadigers van andere tribale herkomst dan de genoemde nationaliteiten formaliseren. Louise Arbour deed dat ook en gaf transparante voorlichting waarom iets wel en niet een prima facie bewijsbare verdenking kon opleveren. De geharnaste Zwitserse Carla del Ponte daarentegen maakte er geen geheim van dat ze bij haar vervolgingsbeleid ter dege rekening wenste te houden met de gevoeligheden in het Capitool te Washington. Echt anti-Servisch was haar opstelling beslist niet. Maar die indruk wekte ze wel en veel deed ze daar ook verder niet aan. Ze leidde een vooronderzoek waarbij aannemelijk werd dat Albanese Kosovaren handel dreven in de organen van ontvoerde levende Serviërs. Dat gaf aan, dat ze redelijk onpartijdig was, maar alleen draufgängerisch was bij persconferenties wanneer journalisten haars inziens te opdringerig werden.
Maar Openbaar Aanklager bij het ICC Luis Moreno Ocampo, een flamboyante Argentijn met filmsterallures gaf ronduit toe dat hij voorlopig een beleid zou ontwikkelen dat hem niet in botsing zou brengen met de USA. Hij richtte zich daarom op oorlogsmisdaden in Centraal-Afrika. Hij excuseerde zich er niet voor. De Afrikaanse staten die daar last van hadden, gingen het ICC daarom zien als een kangaroo-court. En eigenlijk volhardde zijn opvolgster Fatou ben Souda die gepolitiseerde koers door aan te kondigen dat zij zich zou concentreren op oorlogsmisdaden begaan door Israël. Dan had het westen óók eens wat. Die koers kon best eens voortgezet worden door haar opvolger, de hyperactivistische Britse barrister Karim Khan. Hij komt voort uit de kringen van de aangevers die willen dat het ICC zich stort op BoJo en zijn trawanten.