Omtzigt wil een eenzijdige garantiestelling van Wilders dat hij als coalitiepartner zich grondwettig, dus constitutioneel normconform, zal gedragen, want uitlatingen uit het verleden door Wilders gedaan doen op dit punt gerede twijfel ontstaan. Zo licht Omtzigt dat toe. Welke grondwetsschendende uitspraken dat precies zijn laat hij voorshands in het midden. Men kan hier gissen of vermoeden. Wellicht doelt hij op de opstellingen die Wilders vervolgens aan aangiftes en strafprocedures hebben blootgesteld. Aangiftes zijn er menigvuldig tegen Wilders gedaan, meestal zelfs in georganiseerd verband, vaak ook nog door organisaties met overheidssubsidies.
Ik moet zeggen dat Wilders het volste recht heeft deze eis te negeren. Op de eerste plaats waren deze aangiftes gedaan met het oog op vervolgingen bij onbevoegde rechterlijke instanties. Namelijk bij commune rechtbanken volgens het algemene competentiesysteem van de wet op de Rechterlijke Organisatie (Wet RO). Daar hadden die klagers of aangevers, zoals ik op deze Blog herhaaldelijk al uiteen heb gezet, niet moeten zijn. Wil je een parlementslid strafvorderlijk aanpakken, dan moet je je richten tot de Tweede Kamer, die dan inderdaad een vervolging kan gelasten.
Bij de Hoge Raad. Op een door die Kamer geformuleerde inbeschuldigingstelling, waarin een consistente tenlastelegging moet prijken. Op de tweede plaats hadden die aangevers geen duidelijke formulering in strafvorderlijke zin van het begane strafbare feit in hun aangiftes opgesteld. Op de derde plaats, wanneer het ging om het besluit vanwege het Openbaar Ministerie genomen om juist niet te vervolgen omdat de aangifte juridisch stomweg onvoldragen was – een heel gewone afdoening dus, die de toets van de kritiek steeds kon doorstaan – kwam de aangifte neer op een klacht over die niet-vervolging, dus dat sepot.
Die klacht werd dan doorgestuurd naar het Hof in het ressort waar de klager de klacht had gedaan. Dat Hof verklaarde die klacht ongegrond, meestal omdat een essentiale voor de strafbaarheid ontbrak. Wel heeft één keer de rechtbank Den Haag veroordeeld, maar zij was daartoe volgens de Grondwet – zie boven – onbevoegd. Verder heeft Wilders steeds gesteld dat de Grondwet een te ruime opvatting behelst van het non-discriminatiebeginsel. Als dat juist is – daarover is twist mogelijk – zou men kunnen zeggen dat Wilders dus uitnodigt tot Grondwetsherziening. Dat deed Thorbecke zijn hele leven lang. Daarom mag hij ook gelden als een voortreffelijk grondwetgever, want één keer lukte het wel, die herziening. En dankzij die herziening hebben we nu op papier een goed parlementair systeem dat belazerd slecht wordt uitgevoerd. Dat heeft Omtzigt voortreffelijk in zijn Thorbeckelezing van dit jaar aangetoond.