Eng is de poort

Velen heb ik op mijn weg naar het einde gekend, die moederziel alleen stierven. Sommigen voelden het op een of andere manier aankomen. Ik denk aan pater H.W.A. Jonkers in de Ooij-polder bij Nijmegen. Hij was, nog in de hoogtijdagen van  de roomse overwinning op protestants Nederland – aan het eind van de zestiger jaren van de vorige eeuw – pater van het Heilig Hart van Jesus geworden.  Maar er waren toen nog heel veel priestercandidaten binnen het Bossche diocese, want Wim kwam uit Helmond. De bisschop had geen echte pastorale aanstelling voor hem in petto, dat zei de prior meteen toen Wim zich aanmeldde. Hij moest maar rechten gaan studeren in Nijmegen, de nog niet zo oude katholieke universiteit aldaar, die ook eigenlijk wel graag priesterstudenten had.

Dat deed Wim. Hij kon een aanstelling krijgen als wetenschappelijk assistent bij professor van Eck, die daar strafrecht en criminologie doceerde en gold als een soort godheid. Wim liep God om voor de hand liggende redenen graag achterna en promoveerde op de straffunderingsschuld als grond voor de strafrechtelijke aansprakelijkheid, een echt Thomistisch proefschrift, dat verliep volgens de kennistheoretische lijnen van Thomas van Aquino over de vergelding, de wilsvrijheid, de erfzondigheid en ga zo maar door. Dat was destijds nog prachtig. Dus Wim werd wetenschappelijk medewerker en daarna waarachtig ook nog lector. Toen brak de pleuris uit van de linkse revolte. In Nijmegen. Die richtte zich tegen het katholicisme ongeacht de uiterlijke verschijningsvorm. Dus Wim, eerst gevenereerd priester, werd de dorpsgek en vindingrijk gesard.

In die hoedanigheid leerde ik hem kennen. Ik zat toen aan de Katholieke Hogeschool Tilburg. Ik werd met iets vergelijkbaars geconfronteerd. Maar mij greep het minder aan. Vermoedelijk omdat ik niet begreep wat er loos was. Ik vond die revolutionairen belachelijk. Zonder te beseffen hoe meedogenloos gevaarlijk ze waren. Wim vereenzaamde. Hij had de obsessie dat hij niet alleen wilde sterven zonder de laatste sacramentele bediening. Maar hij had er echt alles aan gedaan om het zo ver te laten komen. Want hij was wat achterdochtig geworden, was distantief, moeilijk benaderbaar en stond nogal op zijn ponteneur als priester. Hij had een enorme bungalow laten bouwen op een terp, midden in de Ooijpolder. Die liep in de herfst en het wintertij onder. Dan zat Wim daar te kniezen, want niemand kwam langs. Dat kón ook niet, want dat huis was bijna onbereikbaar. Alleen mevrouw Geurts, zijn tachtigjarige huishoudster, wist de paden te befietsen waardoor je op Wims terp kon komen. En ik wist het ook. Maar ik was inmiddels gaan wonen in de randstad.

Wim belde mij regelmatig. Hij verrekte, deelde hij hol mee, van de eenzaamheid en de miserie. Ik liet hem toch niet als een hond sterven? We waren toch vrienden? Verenigd in het alleenzalig makend geloof? Kon hij niet langs komen? Maar dat kon niet, want Wim was een bewerkelijke logee en ik moest naar kantoor. Wim kon zich niet alleen vermaken en ik woonde nog in de duinen óók. Hij was er de man niet naar strandwandelingen te gaan maken. Niet in zijn eentje. Hij eiste veel aandacht en was ook nogal veel luxe gewend. Terug naar het klooster kon en wilde hij niet. Daar zagen ze professor al komen met zijn enorme bibliotheek. Want Wim deed ook nergens afstand van. Ik heb met hem wat rondgezeuld van klooster naar seminarie. Want elke abt of prior maakte bezwaar tegen Wims inmiddels toch exuberante eisen. Hij bleef mij maar bellen, steeds dwingender. En stierf dus moederziel allenig onder de balpoten tafel in de voorkamer aan een hartkramp. Beschenen door de tl-lamp in het benedenportiek. Midden in de nacht. Hij had de enge poort alleen betreden. De dood had hem te Isphahaan gevonden.