Erasmus doctus linguo franca

Erasmus heeft later schimpend teruggekeken op dat goudse lagere onderwijs. Het werd vooral onderwezen via prenten, schilderingen en beelden die bij parochiële kerken voorhanden waren. Die gingen over gepopulariseerde stadia uit het leven van Jesus Christus, zoals de geboorte te Bethlehem, de aanbidding door de drie wijzen uit het oosten, op moord op de onnozele kinderen, de opdracht van Jesus in de tempel door zijn ouders, de bruiloft te Kana, de wonderbare broodvermenigvuldiging. Er waren in een grotere kerk ook muurschilderingen gewijd aan de gang naar de kruisdood te Golgotha. Dat zal in de grote kerk van Gouda zeker het geval geweest zijn.


Die was gewijd aan Sint Jan de Doper, en uit diens levens zullen ook allerlei fases afgebeeld zijn in glas-en-lood, schilderingen en retabels op de altaren. Bij deze beelddragers hoorden vrome rijmen, liederen, spreuken, zegeningen en dankgebeden, die werden door de onderwijzer opgezegd en stampenderwijs met de maatstok op de grond met de leerlingetjes gerepeteerd. Bij de woorden daarvan wees meester met de stok vervolgens de letters aan. En die zeiden de pupillen na, fonetisch de meester volgend. Ze moesten ze dan herhalen en aanwijzen in het alphabeth. Daarbij kan de meester de beschikking hebben gehad over een goedkope handgeschreven Armenbijbel.

Zó leerde men Latijn. Eerst de letters. Dan de zelfstandige naamwoorden in het rijm. Dan de werkwoorden. Dan de bijvoeglijke naamwoorden. De bijwoorden. De plaatsbepalingswoorden. De tijdsaanduidingen. Daarna de verschillende woordstammen en vervoegingen. Grammatica en syntaxis leerde de meester niet. Hij bezigde de lokale volkstaal en zette één op één de bijbehorende Latijnse woorden in de regel, die hij onderbracht in de volzin van het rijm, de psalm, de antifoon of het antwoordgebed, de antifoon. Dominus Vobiscum (De Heer zij met u), Et cum Spiritu Tu Tuo (en eveneens met uw geest), Deo Gratias  (Dank zij de Heer!), Sursum Corda (Omhóóg de harten!) Benedicate Dominus (Moge de Heer u zegenen!) Ut proficiat Anima Tua (Moge het uw ziel behagen!)!  Dat soort kreten die onophoudelijk in de gebeden terugkeerden, in de rijmelarijen, in de liturgische formulieren.

Omdat in Gouda de volkse woordvolgorde in gangbare beleefdheidsfrasen net even verschilde met die van Rotterdam, Amsterdam of Den Bosch, hóórde je aan het Latijn van de spreker meteen waar hij vandaan kwam. En helemaal als hij uit een Franstalige streek kwam of uit de Laagduitse vlakte. Of uit Portugal. Dat gaf niet. Je verstond elkaar meestal best. Daar ging het om. Zoals in het pidgin-Engels dat binnen het Britse koloniale rijk ontwikkeld werd in de achttiende eeuw. Zo werd dat middeleeuwse canonieke Latijn, waarin ook de Vulgaat was gecomponeerd, de lingua franca van gans West-Europa. En die leerde Herasmus gewillig en duldzaam. Het ging er maar om, dat hij zich redelijk verstaanbaar kon maken en ook dat hij correspondentie zou kunnen voeren met kanselarijen, kantoren en handelsinrichtingen om bestellingen te noteren of te doen, diensten aan te bieden of kwijtingen te vragen of te offreren. Want schrijven leerde Herasmus óók. Beroerd, haspelig, spetterend en soms wat kromsprakig, maar toch wel duidelijk.


Zo ging het meestal, maar nu juist niet aan de Latijnse school van Rotterdam. Die was stukken beter, daar leerde men een Rotterdams handschrift dat goed leesbaar was zonder krullen – die verraden doorgaans precies dat de scribent niet gewoon is de pen te voeren – met spaties tussen de woorden en interpuncties tussen de zinsdelen, zoals de dubbele verticale punt, het liggend opsommingsstreepje, de komma en de kommapunt, de accenten op de vreemdere woorden, de eindpunten en de aanhalingstekens. Dat kreeg je in Rotterdam wel. Met het oog op bestellingen die te Lissabon, Goa of Calicut uitgevoerd moesten worden via een Portugese cargadoor. Herasmus schreef schots en scheef bijna alles aan elkaar. Dat dééd iedereen die destijds met het huis-en-tuin-Latijn, de lingua franca van die tijd, kon volstaan. Pas later is Erasmus met weerzin op zijn jongenskriebels gaan terugzien. Toen hij academische roem had verworven. Maar daar was de Goudse meester destijds niet op uit. Die wist nauwelijks dat zoiets bestond.