Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië wilde destijds, rond 1948, in ieder geval buiten een mogelijk continentaal conflict blijven in West-Europa. Churchill wilde wel een soort Europese Federatie met een Europese legermacht maar daaraan zou Brittannië niet deelnemen. Het land was uitgeput, het had te lijden onder ernstige demobilisatieperikelen en een wassende influx van vrijkomende arbeidskrachten die binnenslands meteen aan de bak moesten komen, want een nationale recessie dreigde. Clement Attlee, Churchills socialistische opvolger, moest al helemaal niet denken aan nieuwe Britse expeditionaire divisies op het Vasteland: Whitehall had geen hoge dunk van de Franse militaire macht meer en verder moest er versneld gedekoloniseerd worden.
Daarbij zouden ook Britse staatsburgers uit de voormalige protectoraten, mandaatgebieden en koloniën in Brittannië moeten kunnen deelnemen aan de nationale arbeidsmarkt binnen het ineenzijgend Empire, waarvoor – zoals bij omvangrijke demobilisaties altijd het geval is – de verhouding tussen aanbod en vraag totaal verstoord dreigde te raken. De continentale West-Europeanen moesten het zelf maar uitzoeken. Een hoge dunk hadden de Britten niet van hun inspanningen en zelf vertrouwden de sociaaldemocraten op hun op het oog nog steeds sterke bondgenootschap met de USA.
Ze hadden best in de gaten dat de Fransen overal in hun koloniale rijk op hun retour waren en zelf hadden ze met hun opstandige en kolkende Brits-Indië, dat autonomie eiste, de handen vol. Londen achtte West-Europa bedreigd door Sowjet-Rusland. Zeker. Maar nu zou het toch echt zelf de broek moeten ophouden. Of Parijs daartoe bij machte zou blijken – het gaf voor zulks te kunnen – werd door Whitehall sterk betwijfeld. Dat vond de USA ook. Maar dat vond ook dat Europa zelf zijn rotzooi nu eindelijk eens moest opruimen.
Het had er in de twintigste eeuw een grote troep van gemaakt. Het moest zelf maar een defensiemacht opbouwen. Dat vonden veel Europese staten toch ook. Maar ze hadden geen centen. Of ze hadden ze wel, maar voor civiele doelen. Dat was ook Nederlands insteek. Londen keek argwanend naar dat landje. Dat had immers wel geld en tijd om een enorme legermacht te zenden naar zijn Indische Archipel. Minstens honderdvijftigduizend man voor een mobiel veldleger met de modernste apparatuur. De tijd van wat de Nederlanders noemden: de politionele acties brak aan in 1947-1948 en al die tijd werden dienstplichtigen ingezet vooral op Java, dat de Britten daartoe node ontruimden. Klopte dat verhaal van Den Haag wel, dat het geen middelen had om zelf in defensie tegen de Sowjets te voorzien? En als dat niet zo was, waarom zouden de Angelsaksen zich weer eens tegen dat Avondland moeten aan bemoeien? Die discussie was redelijk venijnig.
Het thans aldus wederom aanhangige Europese veiligheidsvraagstuk is niet bepaald nieuw: in de vroege jaren vijftig werd, gelet op de escalatie van de Koude Oorlog, al geprobeerd een Europese Defensie Gemeenschap (EDG) op te richten, destijds eveneens als reactie op Amerikaanse druk. Zowel de economische steun in de vorm van het Marshallplan als de militaire steun in de vorm van de NAVO, stonden ook in dienst van de Amerikaanse geopolitiek. De Verenigde Staten vreesden uitbreiding van het communisme door de Sovjet-Unie en wilden dit wereldwijd indammen. West-Europese landen zaten echter met verschillende problemen. Vooral de status van Duitsland was een daarvan. Stalin was bereid in te stemmen met Duitse éénwording. Maar dan moest deze staat door de West-Europeanen neutraal gehouden worden, waarvoor óók weer bewapening nodig was.
Naast angst voor het rode gevaar kampten deze West-Europese staten met de wederopbouw van de economische infrastructuur, enorme inlandse opstanden in de koloniën (zelfs liberalen en socialisten, die in principe vonden dat de koloniën ooit zelfstandig moesten worden, vonden de tijd nog niet rijp voor zelfstandigheid) en vooral met Duitsland, zelfs als in een gewapende eeuwigdurende neutraliteitsstatus daarvan kon worden voorzien.
Bondskanselier Konrad Adenauer van West-Duitsland was een democraat, maar welke garantie was er dat na hem Duitsland niet opnieuw autoritair en agressief zou worden? In Amerikaanse ogen waren dit echter niet de relevante problemen. Het echte acute gevaar kwam van de Sowjets. Die wilden West-Europa integraal bezetten. Dat hield Washington Europa ook steeds voor – ook al was er gerede twijfel mogelijk of de Russen zo’n effectieve bezetting konden mannen — en ook dat Europa dat nu zelf moest bedwingen. Het moest dan maar de broekriem in andere opzichten aanhalen.
Maart 1948 sloten Frankrijk, Groot-Brittannië en de Benelux dientengevolge het Verdrag van Brussel. Formeel regelde dit verdrag een militaire samenwerking met de Verenigde Staten – maar het verzekerde de twee grote Europese landen ook van steun bij een eventuele nieuwe oorlog met Duitsland. In 1950 verlengden de lidstaten de dienstplicht naar vierentwintig maanden: vanwege de Korea-oorlog, maar ook vanwege de West-Duitse herbewapening.