Gang naar Canossa

Lang genoeg had ik tegenover Theo Linssen gezeten in de achterkamer aan de Heemraadssingel om te weten dat Theo iets kon wat ik nooit zou kunnen, ook met de beste wil van de wereld niet. Dat was: het volledig inpakken van de cliënt. Hem het idee geven dat je al de hele maand juist op hém had zitten wachten opdat hem recht zou worden wedervaren tot iedere prijs. Hem de gedachte geven dat je de barricade op ging, dat je je leven veil had voor zijn zaak. Dat je in ieder opzicht met hem solidariseerde. Dat hij gelijk had, hij wist zelf nog niet eens hoeveel. Dat je troepen in ging zetten, geallieerden uit alle hoeken en gaten. Dat de wet verdrukt. Dat de staat een logen is. Dat je met hem opmarcheert naar het land van de leeuwerik, in de ochtend opklimmend naar de stralende zon. Dat je iedere gevulde hand te zijner wille zoudt afstoten. Dat je men hem als enige maat juist langs die baan wilt gaan, tredend in het gouden zonlicht der ultieme universele gerechtigheid. En dat alles, jouwerzijds, in een keurig maatpak, de stropdas kleurvast aangetogen, het schoeisel gepoetst.

Ik weet dat, omdat ik die klant dan vaak glimmend zag heen gaan. Zeker van de nakende overwinning. En omdat hij, bij Theo’s abstentenis nadien, in mij een vale plaatsvervanger vond die geen bondgenoot zou zijn in een heilige alliantie. Maar een schuchtere rekruut, die nimmer een gezwinde lading zou nemen, de verkeerde greep aan het schietgeweer zou slaan en op het ontijdigst zou vuren vanuit de derde linie, nog voordat de tirailleurslijn zou zijn getrokken. Ze zeiden het nooit direct, die klanten. Maar ze lieten het duidelijk merken. En ze hadden gelijk. Want ook al was de tenlastelegging scheef geredigeerd, al deed de verhaalstructuur geen volledig recht aan de historische werkelijkheid en al was de bewijsredenering krom, ik zag de klant toch wel degelijk als de onverlaat die hij blijkens dagvaarding, eis en comparitie was.

En ik kon mij niet ontveinzen dat het goed zou wezen dat hij zijn verdiende loon zou krijgen. Al werkte ik er vaak aan mee, dat zulks niet het geval zou zijn. Veel te vaak. Met succes. Theo ging ervoor, wetend dat het in de rechtsstrijd zijn taak zou zijn partijdig te blijven. Een eedshelper in een onoirbaar schervengericht. En daar had hij veel voor over. Veel meer dan de declaratie achteraf in rekening bracht. Dag en nacht werkte hij in die dagen. Tot oogrood schemerends toe. Hij leek niet op Katadreuffe uit Bordewijks advocatenkantoor aan De Boompjes aan de Rotterdamse Maasdagen, maar op Gideon Piaat. De advocaat die des ochtends dood aan zijn bureau werd aangetroffen, een omver geworpen waterglas in scherven op de grond, het moede hoofd geknakt op gelegen op het dossier van de zoveelste zaak. Een hoogst indrukwekkend afscheid aan de vergankelijkheid van ’smensens rechtsbedrijf. Terwijl Katadreuffe daartoe alle ontremming en overgave miste en zelfs bij de eindafrekeningen niet naar zich toe kon cijferen. Lees de onvolprezen roman van Bordewijk “Karakter” waaraan ik steeds moest denken daar aan die Heemraadssingel. Het was hem noch mij gegeven.

Ik solliciteerde deswege op de door Cees Bronkhorst al aangekondigde advertentie voor een gerechtsauditeur bij de Hoge Raad. Het sollicitatiegesprek was niet makkelijk, omdat men vond dat ik beneden mijn niveau wierf. Ik kon toch best direct rechter worden, riep de raadsheer Romke de Waard uit, wat komt u hier eigenlijk doen? Maar ik wist dat mijn geheime dossier uit Tilburg mij sluipenderwijze achtervolgde op de wegen die men bij de Hogeschool aldaar voor mij voor de hand vond liggen. Deze achterwaartse manoeuvre zou mij voorlopig van verdenkingen verschonen doch niet langdurig vrijwaren. Ik werd dus na kort beraad aangenomen. En kon gaan onderhandelen met de heer Mr Van Dieteren van HDORR, Hoofddirectie Organisatie Rechterlijke macht en Rechtspleging. Ik eiste top schaal 12. Dat vond hij een koopje, gelet op mijn staat van dienst. Maar hij deed geen navraag. Want de Hoge Raad scheen háást te hebben.

Ik vroeg nu volledig ontslag aan bij de Hogeschool, dat mij uiteraard graag verleend werd. De procedure tegen mijn aanstelling aldaar liep, hangende het beroep mijnerzijds, nog. Dus was dat ontslag kosten besparend. Ik diende wel mijn kamer meteen te ontruimen. Drs G. P.M.F. van der Meijs, mijn voormalige chef destijds, reed mij met zijn Russische LADA herwaarts. We ontruimden zwijgend kamer 927 terwijl iets verderop de wetenschappelijk medewerkers van de vakgroep grinnikend stonden toe te zien, de koffiemokken dampend in de hand en zijdelings onderling menig snaaks woord plaatsend. Een gang naar Canossa was het voor mij echt wel. Het leven is niet af te lopen zonder dat soort excursies. Uniek zijn ze stellig niet. Al denkt iedereen die ze onderneemt van wel. En zo lang men ze niet wil zien als de kruisdraging naar de schedelplaats, is er voldoende ruimte om zijn les te leren, hoe verborgen die op dat moment ook mocht zijn. De voorhang van de tempel scheurt waarlijk niet. Al schemert het tot de deemstering toe.