Geer en Goor kénnen elkaar van “De Witte”, de onzettend sjieke heerenclub aan het Haagsche Plein. Dat is gevestigd in een paleisachtig statig gebouw waaraan ook belangrijke overheidsgebouwen belenden. Het is ooit onderdeel geweest van het stadspaleisje van Koningin Anna Pawlona Romanov. De zuster van de Czaar aller Russen en de vrouw van Koning Willem II. Hooggezolderde zalen met ingewikkeld stucwerk en witgejaste, betresde eerbiedige bedienden die zich achter de rug van de leden van deze exclusieve serviceclub terecht amuseren over de opgeblazen eigendunk van de heren die het privilege genieten van het zo begeerde lidmaatschap.
De gemiddelde leeftijd is hoog, zeer hoog. Het gemiddeld standsbesef óók. Omdat Geer en Goor beiden gepensioneerd zijn en node de tredmolen van hun bureaucratische werkelijkheid verlieten kijken ze beide stiekem uit naar de dag dat ze met een beleefde knik en soms zelfs een buiging door de personeelsleden worden begroet bij het statig binnentreden van deze heilige hallen. Dat is op de dag van hun Tafel. Een clubje ouderen binnen de club ouden, die samenkomen om iets duisters te delen dat hen verenigt.
Daar hunkeren Geer en Goor naar, want als tersluiks afgedankten moeten ze érgens hun status nog aan ontlenen. En dat heeft soms heel wat om hakken. Want in het razend Den Haag met zijn gewichtige diplomaten, staatslieden, politici, samendrommende congressanten en experts in wat dan ook, zijn Geer en Goor overduidelijk een soort maatschappelijke bijvangst die kennelijk zich nergens meer echt door onderscheidt. Dat vinden Geer en Goor moeilijk. De één wat meer dan de ander. Ze zijn héél wat geweest, moet u rekenen. De één wat meer dan de ander. Ze kijken erop terug en vinden, dat ze het goed gedaan hebben.
De één wat meer dan de ander. En nu zitten Geer en Goor ontheemd op een bankje bij het bronzen standbeeld van Willem de Zwijger op dat Plein. Dat ondergescheten wordt, gestadig en langzaam aan door de brutale duiven. Dat overkomt Geer en Goor, als ze maar lang stil zitten op dat bankje ook. De één wat meer dan de ander. En dan is het wel fijn dat de Surinaamse mevrouw met de gouden schouderpassanten bij het open zoeven der deuren van de “De Witte”-vestibule vriendelijk knikt en beaamt dat allen blij zijn, dat wij weer eens present zijn. De één natuurlijk meer dan de ander.
Iedereen is in Den Haag geweldig belangrijk. Iedereen doet er toe. Liefst met een kleine rozet of baton in de linkerrever waarop men geen acht wil slaan en die prominent getoond wordt. Maar de scooter-berijders, cyclisten, bakfietsen en voetgangers haasten zich voort op weg naar hun onontbeerlijke en zo doorslaggevende doelen terwijl Geer en Goor schier ontheemd lummelend door het stadsbeeld krukken.
De één wat onhandiger dan de ander. Ze hadden er zó de wind onder, destijds. De één wat meer dan de ander. Dat kun je soms nog wel aan ze merken. Aan de één wat meer dan de ander. En nu? De zon gaat op in roodvingerige dageraad en stijgt ter kimme. Daalt neer in het westen waar de zee schijnt te zijn en overtoogt het Plein met onzegbare ondergangsglans. En Geer en Goor zitten op hun bankje. En staren de peilloze diepten na van dit dagelijks natuurgebeuren, waaraan zij, eigenlijk, op hun schellinkje geen deel meer hebben. Ze hebben een betekenisvol verleden. Waarin zij de natie onschatbare diensten verleenden. Waarin iedereen zijn plaats wist. En waarin alles ook beter was. Veel beter. Mede, dat spreekt, door toedoen door Geer en Goor, daarvan zijn zij zich buitengewoon bewust.
Daarover kunnen zij verhalen, zwijgt erover stil. Maar niemand wil het weten. Helemaal niemand, terwijl het toch zo interessant was. Want niet wat je gedaan hébt is belangrijk. Maar wat je gáát doen. En dat laatste dat is bij Geer en Goor elke dag een stukje minder. Veel minder. Daar hebben Geer en Goor het toch moeilijk mee. De één wat meer dan de ander. Ze wisten het wel, Geer en Goor. Maar nu ze het zo meemaken valt het toch niet mee. Voor de één wat meer dan de ander.
Dat vertellen ze elkaar met nodeloze gebaren, trekkende mimiek en schorre stemmen terwijl de halsbandparkieten overschichten naar Nieuwspoort in de Lange Pooten, waar Geer en Goor ondersteboven gelopen worden. Waar het allemaal gebeurt. Dat maakt Geer en Goor toch soms wat neerslachtig. De één wat meer dan de ander. Maar Geer en Goor krukken door. Er zit niet veel anders op. Voor de één wat meer dan de ander.