Geestdrijverij van de tofelemonen

Die geharnaste uit-de-kast-komende katholieken waren de eerste vijftig jaren niet te harden in het publieke domein. Ze traden uittartend op. Provoceerden. Kaatsten, maar waren toch niet verdacht op de terugkerende bal. Alberdingk was er een goed voorbeeld van. Hij woonde te Amsterdam, bij Het Singel en dreef daar een drukkerij/uitgeverij. Hij publiceerde veel. Had overal verstand van. Polemiseerde. Kreeg natuurlijk met iedereen ruzie. Vooral met de echte experts die zich door deze grachtengordelvent die de jankende ondertoon van het plat Amsterdams er nooit echt onder had gekregen niet wijs lieten maken. Alberdingk werd door de deskundigen van toen nimmer geaccepteerd. Misschien wou hij dat ook niet, net als Johnny Jordaan of Willy Alberti.  Ook al werd hij later professor aan de Amsterdamse Kunstacademie waar die sprake, waarin de rimpelingen van de Rozengracht duidelijk door klotsten, niet echt gewaardeerd werd.

Joodse buurt Amsterdam

Alberdingk werd als strijdbaar katholiek door Pius IX vereerd met het ridderschap van de Orde van Sint Gregorius en noemde zich openlijk “ridder”. Met de bijbehorende Latijnse afkortingen achter de familienaam op de titelbladen van zijn culturele publicaties. Kan je beter niet doen als je serieus wil worden genomen, vooral niet in Nederland. Thorbecke stak niet onder stoelen of banken wat hij er van dacht. En die mocht het commandeurskruis van de Orde der Nederlandsche Leeuw voeren op de linkerborstpartij van de geklede jas. Maar Thor poseerde niet als commandeur, geen denken aan. Alberdingk werd flink afgedroogd in de protestantse en liberale pers.

Vooral toen hij geen weerstand kon bieden aan de suggestie dat de ontwerptekeningen van zijn schoonzoon Piet Cuypers uit Roermond voor een Rijksmuseum dat de Amsterdam zou verrijzen in een eclectische stijl met dominante neogothische trekken eigenlijk bedoeld waren voor een paleis, waar een aartsbisschop van Amstelland en omstreken kwam te resideren. Hier was meteen ná 1853 gerucht van. Fruin, de Rotterdamse stadsarchivaris die aasde op een leeropdracht vaderlandse geschiedenis te Leiden, had er gewag van gemaakt, dat werd flink uitgesponnen in de vijandige pers tegen Thor, want die scheen daarop tuk te wezen. Alberdingk was niet te beroerd om dat praatje flink aan te blazen, ware het slechts om de calvinistische wederpartijders te jennen.

Drie tofelemonen voor het geprojecteerde bisschoppelijk paleis Amsterdam dat later rijksmuseum blijkt

Daar haalde Alberdingk wel het een en ander voor uit de kast. Van de weeromstuit werd hij flink en onder de gordel aangevallen. Alberdingk kroop dan meteen in de jammerende slachtofferrol. Want huilie, huilie – verschrikkelijk hedendaags is dat – loont in deze goede moerasdelta altijd. Het is een traditie geloof ik. Piet uit Roermond was uit dat zelfde hout gesneden. Die wilde op den duur vorstelijke ontvangsten als hij als architect werd ontboden door kerkbesturen die een neogothische basiliek wilden of door provinciale grootmogols die plannen hadden voor een immens neogothisch rijkskrankzinnigengesticht bij Vught.

Piet moest dan met een calèche met tweespan van het station worden gehaald. Hij nam geen genoegen met een glas melk en een broodje kaas voor de lunch. Zijn ereloon mocht er zijn. Vermakelijk zijn de ontstelde notities van het Eindhovens dekenaal bestuur over Piets eisen, toen het de grootmeester had besteld om ontwerpen te maken voor de Sint Katrien aldaar. Een prachtkerk. Met twee sublieme torens. Piet bracht echter heel wat in rekening. Dat deed hij altijd.

Victor de Stuers, als referendaris bij Binnenlandse Zaken had ook altijd heel wat noten op zijn zang bij plaatsopnemingen ter restauratie van kastelen, stadhuizen, bewallingen, stadstorens en kruithuizen die uit de middeleeuwen heetten te stammen. Hij eiste een rode loper en aandachtige welkomstmuziek van de Limburgse fanfares en harmonieën. De tofelemonen hadden kapsies. Een tofelemoon is een bargoense aanduiding van de katholiek. Komt uit het Hebreeuws. Tofel emmoene. De zoutloze bijgelovige. Geen eerbaarheidaanduiding. Gresshof, Nijhoff en Du Perron spreken er vijftig jaren later nog van met litteraire deernis die aan minachting grenst. Totdat de Duitsers hen andere zorgen gaan baren.