Het leek moeder alles bij elkaar niet zo gek die tweede zoon, Gerard, geestelijke te laten worden. Bedienaar van enig ambt in de enigzaligmakende kerk. Priester, wellicht. Maar eventueel broeder in een klooster met een liefdadige missie. Dat was in moeders familie niet ongebruikelijk. Daar wemelde het van heerooms en zelfs tante nonnetjes. Er waren vele missionarissen bij uit de Orde van Mill Hill. Die bedreven de katholieke missiën in het Verre Oosten, bijvoorbeeld in Indonesië, de Philippijnen en Nieuw Zeeland. Deze paters van Mill Hill droegen kokette togen met vele knoopjes, een hóóg priesterboord en een prachtige rode borstsjerp. Dat was deftig. Het leken wel kardinalen, de prinsen der kerk. Wereldheer, dat kon ook wel, dan ging zo’n knaapje naar het klein-seminarie ergens in de omgeving en werd eerzaam kapelaan.
Het duurde wel erg lang voordat zo’n neef dan eindelijk eens pastoor werd ergens, want er waren vele candidaten voor deze geestelijke stand en de spoeling was dun. Meestal waren zij dan, in deze herfsttij van het Rijke Roomse Leven van de latere zestiger jaren, minstens vijftig jaar oud voordat ze een plattelandsparochie te beheren kregen. Maar dan konden ze nog altijd kanunnik worden of zelfs huisprelaat van de residerende Paus. Dat was ook erg netjes en bovendien kostte dat niet zo heel veel. Die opleidingen aan klein en groot seminarie waren wel langdurig, maar vergden niet veel investeringen van de ouders. Kapelaan Verhoeven, die Gerardje opleidde tot misdienaar was er vóór. Gerardje kende alle kerkelijke misformulieren uit het hoofd en zei ze voorbeeldeloos netjes op.
Ook het buitengewoon ingewikkelde confiteor bij de voetgebeden, en zelfs de rubrieken uit het Missale Romanum die maar zelden gebruikt werden in votiefmissen. Gerardje kon goed ernstig kijken en knielend stilzitten en het ventje had er overduidelijk schik in om te kosteren als de echte koster Kiske Loeffen weer eens ziek was. Dan luidde het fluks de klok, zette de ampullen klaar, wierookte en ontstak devoot en aandachtig de kaarsen op het hoogaltaar zonder was te morsen. Pastoor De Beer was erg tevreden en had de moeder gelukgewenst met zulk een zoontje, nog wel met zulk een onverlaat van een vader die totaal tekortschoot in het betonen van het passend opzien naar het van godswege aangestelde kerkelijk gezag. Ook de meester uit de derde klasse van de Willibrordusschool was gesticht door Gerardjes Bijbelkennis en godsdienstzin. De opstellen over heiligenlevens die het kereltje vervaardigde waren goed gesteld en waren, hoezeer wat ouwelijk van toonzetting, over het algemeen foutloos gesteld. Het leerde al duchtig Frans sedert de vierde klasse en vloekte nimmer. Het was zelfs stuitend correct.
Natuurlijk viel het niet erg op vergeleken met de oudste telg uit het gezin-Strijards die zelfs al het toccata en fuga in D-groot scheen te kunnen spelen van J.S. Bach bij het uitgaan van de hoogmis. Weliswaar niet geheel zonder smokkelen, maar toch. Dat mannetje was terecht op de HBS en zou vermoedelijk wel ergens een directiepost bemachtigen op den duur. Het had duidelijk leidinggevende capaciteiten en was muzikaal. De akela’s van de Sint Sebastiaan-Horde aan de Geertruidenbergstraat gewaagden er met nadruk van en de hopman had hem terstond aangewezen als hulppatrouilleleider. Frans stal de show bij het bezoek van Prinses Wilhelmina ter gelegenheid van een decenniumjubileum van de Achttien Septemberfeesten, als wanneer de bevrijding van de goede stad Eindhoven feestelijk gevierd werd. Frans had de prinses een krachtig saluut gebracht en een hand mogen geven terwijl hij eerbiedig de aanhankelijkheid tot uitdrukking had gebracht van de schoolliggende katholieke jeugd uit gans Kempenland. Zonder stotteren, de hoogwaardigheidsbekleedster recht en aarzelloos aanziend. Hij kon ook alle coupletten van het Wilhelmus, ons zo ontroerend volkslied, opzeggen zonder haperen, maar dat had deze keer niet gehoefd. Moeder kon er trots op zijn. Op alle twee, eigenlijk wel.
Al was Gerardje wel wat stilletjes. Je wist nooit wat er in dat gastje omging. Het leek wat eenkennig om niet te zeggen achterhoudend. Maar leren kon het wel en braaf was het stellig. Dus een status als altaarbedienaar leek niet misplaatst, voorshands. Later kon moeder nog wel nader bekijken hoe een en ander praktisch gestalte kon worden gegeven. Gerardje stond bij deze overleggingen wat bedremmeld toe te luisteren. Hem werd niets gevraagd. Terecht. Want hij had geen idee van wat hij later zou moeten gaan doen. Dat is ook altijd zo gebleven. Dus dit alles zat ter dege snor. Voor Gerardje konden waarachtig fondsen gewonnen worden om hem ter gymnasium te bestellen, zodat de kostwinner geen zorgen hoefde te hebben omtrent de financiën gemoeid met de bestelling van boeken en onderwijskosten overigens. Dat kwam goed uit, want het hoofd der echtvereniging had juist de aanschaf van een aanmerkelijk en zeldzaam reptiel op het oog.