Het was een inspannende en leerzame tijd, waarbij Theo Linssen mij ook in onverwachte situaties plaatste, om te zien of ik wel stressbestendig was. En daarin had hij groot gelijk. Ik was een studeerkamergeleerde en een nerd, een soort Prof Dr Zbygniew Prlwytzkofsky aan wiens bevindingen vaak iedere praktische relevantie vreemd schijnt. Der goede dag. Toch had ik onmiskenbaar aan de faam van het kantoor kunnen bijdragen, een efemere prestatie, dat geef ik toe, want het is sedert jaren ter ziele. Geheel vergeten. Onbetreurd. Als de sneeuw van gisteren. Maar is dat niet het noodlot van ieder menselijk gespin, vooral als het gans wetenschappelijk is en niets rares geeft? Toch bleef ik een vreemde eend in de bijt van de Heemraadssingel waaraan mijn geboorterecht opgebouwd via kraamkliniek Carmenta niets bij droeg. En dat zou ook zeker niet anders worden. Dat ontveinsde ik mij niet.
Soms mocht ik mee met patroon en stagiaires naar Biercafé De Pijp aan de Gaffelstraat, zijstraat van de Nieuwe Binnenweg. Daar kwamen de geklofte jongens van de balie luidruchtig bijeen, soms vergezeld van hoog geblondeerde spectaculaire hooggehakte mokkels van klasse die waarachtig soms ook nog hun vrouwen bleken te zijn. De verhalen over overdonderend optreden in de rechtszalen, buitengewoon gewiekste arbitrages en handige opzetjes bij concernovernames daverden in het rond terwijl de sigarenwalm schier ondoordringbaar werd. Schuine bakken en loeiende ha-ha-ha! belevenissen, steeds van ondeugende erotische aard en doe hier nog zes, nee, wat zeg ik, tien bier graag en doe-der een flinke mand bitterballen bij. Lekker wijf dat je bij je had onderlaatst amice, dat zie ik óok liever dan het paard van de schillenboer. Glazen omvallend als dominostenen van de lange houten tafels en weer een nieuwe lichting die komt aanschuiven.
En ik met mijn keurige gedekte kostuums met pied-de-poule-motief dat hier ganselijk geen navolging kon vinden, zij het dat ik minzaam geduld werd. Gezellig was het wel. Maar dan moest je gelijk op drinken. En dat ging niet want ik moest dan te vaak naar het toilet. Dat had ik al ontdekt als Brabantse prins Carnaval. Het was mij allemaal te overschuimend van al te gewilde vitaliteit. Als ik vrijdags toch weer naar Braboland toog, ging ik even uitblazen bij café Engels. Een fraaie bodega op de linkerhoek van het Groothandelsgebouw als je naar de Beukelsdijk zou lopen. Daar zat ik wat gehinderd voor mij uit te kijken, mij oriënterend wat ik eigenlijk in vredesnaam zou moeten gaan doen. De wetenschap was subiet voor mij afgesloten terrein. Dat geheime rapport zou nu wel overal ingedaald zijn. Maar ik dacht niet, als destijds Katadreuffe in Bordewijks onnavolgbare “Karakter” iets te kunnen ontlenen aan het perspectief dat ik wellicht voor decennia deken van de Rotterdamse balie zou zijn. Op een gegeven moment zag ik in een hoek de wat verzakte gestalte van Cees Bronkhorst, een van de leden van mijn promotiecommissie. Achter een kopstoot. Eveneens wat zorgelijk mijmerend.
Hij placht, zo deelde hij mij desgevraagd mede, hier weleens aan te leggen, met de trein uit Den Haag, als hij weer eens van die verdoemelijke vergaderingen met raadsheren in de Hoge Raad achter de kiezen had. Met de president, Charles Moons, kon hij het nu helemaal niet vinden. En deze niet met hem, het wederkerigheidsbeginsel is vrijwel altijd toepasselijk. Ze hadden bij de strafkamer een gerechtsauditeur nodig, gespecialiseerd in internationaal publiek recht, want de Raad kreeg steeds vaker te maken met ingewikkelde uitleveringszaken met politieke delinquenten die natuurlijk in Nederland een veilig heul dachten te vinden.
En dan waren er nog allerlei rottige rechtshulpkwesties in strafzaken zoals de overdracht van strafvervolgingen waarbij meerdere staten tegelijk waren betrokken met jurisdictieclaims. Niks voor Cees, dat gaf hij toe. Bleef iedereen maar thuis. Dan ging alles veel beter. Dat vond ik ook. Het snelverkeer raasde maar door, het Weena op en soms rammelden de ruiten van de bodega onder het geweld van de moeizaam optrekkende gelede stadstrams die hortend door de veerveiligheden beukten van de rangeervorken, op weg naar hun mysterieuze eindhalten. We namen er nog maar wat. En besloten tezamen dat die functie van internationaal gerechtsauditeur net iets voor mij zou zijn. Op maandag was Cees ook in Den Haag. Konden we samen de stad in. Een deurtje opentrappen.