Gerechtsauditeur-generaal

Ten tweede dage kwam de gerechtsauditeur-generaal naar boven stommelen. Zo duidden, naar ik achteraf begreep, de auditeurs bij de strafsectie, hun coördinator aan. Hij kwam kennelijk uit het Oostelijk deel van ons kleine land. Het daarbij behorende dialect verborg hij bepaald niet. Dat kan immers goed gebezigd worden bij blafferige instructies waarbij de lettergrepen staccato worden uitgestoten met afbijting van de eindperioden.  De man was een tijdje bezig geweest als wetenschappelijk medewerker te Amsterdam. Maar het begonnen proefschrift had nimmer enige vorm aan kunnen nemen. En nu zat hij hier op de derde verdieping in de mooiste kamer die nog alle eikenhouten lambriseringen droeg, voorzien van een geheel houten ingelegd plafond. Er waren daar prachtige eikenhouten bureaus, op die verdieping, met uitschuifbare bladen waarop de bodes de te resumeren dossiers konden neervlijen voor de hoofdreferendaris.

De Haagse Papestraat in de tachtiger jaren van de vorige eeuw

Daarop stapelde thans de onverschillige Harry de Niet de grijze zakken met een ingenaaid plastic ruitje. Achter dat ruitje, dat door de gedetineerden van de gevangenissen en rijksinrichtingen werd gefabriceerd en met zwaar linnen omboordsel aan de voorkant van de ook in rijksvlijt vervaardigde zak, met witte touwen dichtgebonden, werd in kortschrift aangeduid wat de zaak was die deze zak bevatte via de eigennaam van de verzoeker om cassatie, een letteraanduiding of het een Economische Zaak was, een Uitleveringszaak of een commune zaak met de datering van de geauthentiseerde binnenkomst ter griffie. Dat gebeurde via een parketstempel met een afzonderlijk nummer en een nummer van de griffie, alles, destijds nog handmatig aangebracht. De fiscalisten waren wel doende met de introductie van computers. Zeker.

Die enorme televisie-achtige apparaten stonden met geheimzinnige groenige beletteringen op de schermen flakkerend te zoemen op de kamers van deze lieden. Het waren, aldus de gerechtsauditeur-generaal, dan ook heidenen en proleten. Hij had een duidelijk gesystematiseerd overzicht van de Nederlandse samenleving. Al kettingrokend zette hij het voor mij ongevraagd uiteen, terwijl hij twee zakken op mijn bureau plaatste. Hij had zelf baanbrekende zaken gedaan voor de strafkamer, dat wilde hij óók nog wel kwijt. Dat zette hij eveneens breedvoerig uiteen, daarbij veel jargon bezigend, dat ik overigens nooit onder de knie heb kunnen krijgen. Het is thans weer door ander vervangen, heb ik gemerkt. En het heeft met de oude versies gemeen dat het voor een buitenstaander zo goed als onbegrijpelijk is. De gerechtsauditeur-generaal bracht mij vergenoegd onder de aandacht, dat hij in het aanhangige meester was, dat gaf zelfs de president toe. Dat lichtte hij wederom met tal van illustraties toe.

Hij had, zo maakte hij op de valreep duidelijk, twee uitleveringszaken voor mij. Men zeide dat ik in die materie niet ondeskundig was. Hij deed uitkomen dat hij reden had om daaraan te twijfelen, maar dat hij dat later nog zou expliciteren. Verder was het zo, dat ik maar tijdelijk de strafkamer direct zou assisteren. De procureur-generaal Berger had te kennen gegeven dat hij over mij wenste te beschikken. Ik zou dus overgaan naar het Openbaar Ministerie bij  de Raad. Maar niet aanstonds. Vandaar die twee zakken. Hij zou mij nog even voorstellen aan de leden van de strafkamer. Daartoe diende ik mij tegen halfelf te zijnent te vervoegen. Zijn sjek was op en zijn mok was leeg. Daar ging hij nu wat aan doen. Ik daalde dus tegen het aangezegde tijdstip af te zijnent. Ik volgde de magistraat naar het hoofdgebouw. En werd aan tallozen voorgesteld in een van sigarenrook doortrokken kamer waarin de ochtendzon hel scheen door de hoge ramen. Recht in mijn ogen.

Ik zag dus alleen maar de schemering van schijngestalten. Waaronder die van Cees Bronkhorst. Deze deelde mij mee dat hij mij om vijf uur op zou komen halen. We gingen naar de Kettingstraat. Daar was een kroeg, daar hadden ze Brand 1870 van de tap. Dat zag je niet vaak in Den Haag. Daar zouden we ons gaan ontspannen en ook vieren dat ik nu eindelijk benoemd was. Het was tijd. Die twee IRA-terroristen, waarvan de uitlevering was geëist door het Verenigd Koninkrijk maakten publicitair sporreling. Ze vonden dat ze onrechtmatig gedetineerd bleven, nu de Rechtbank Amsterdam de uitleveringsverzoeken niet voor inwilliging vatbaar had geoordeeld.

Het ging hier om Kelly en McFarlane, twee woestelingen die nergens voor stonden en ook nog eens bijgestaan werden door de politiserende advocaat Willem van Bennekom die geen middel schuwde om zijn cliënten op vrije voeten te krijgen. Maar vanavond mocht ik betalen, want de eer dat ik benoemd was verdiende nu omlijsting, ook via een etentje. Bij Signor Suppelli in de Papestraat, een geweldige Italiaanse gastronoom. Het gold hier een Scheveninger, merkte ik later, die het Italiaanse spraakidioom fraai gestalte wist te geven binnen de omlijsting van het Haags dialect en Cees consequent aansprak als signor presidente di corte di cassazione. Maar toen hij mij intituleerde als signor iudice supremo begon ik toch nog, maanden later,  nattigheid te voelen. Inmiddels was de gang naar zijn localiteit plichtmatig.