Haanstra III

Mevrouw Haanstra besloot al snel dat ik maatschappelijke begeleiding nodig had en vervolgens dat zij de aangewezen figuur was om mij die te bieden. Ze was vervroegd gepensioneerd door het Christelijke Maatschappelijk Hulpbetoon in de genoemde Willemstraat. Want ze kon zich er niet mee verenigen dat dat betoon werd verenigd in een neutraal RIAGG. Dat was strijdig met de diaconale taakstelling van het Hervormde Kerk. Waar de Haanstra’s sedert 1650 deel van uitgemaakt hadden. Vooraanstaand deel, mag men wel zeggen. Er kwamen, zo zag mevrouw Haanstra dat, teveel linkse langharigen met verkeerde communistische denkbeelden en jesussandalen in het maatschappelijk werk. Die zagen niet in, hoe het gesteld was met God, Nederland en Oranje. Die hadden zelfs niet echt veel op met de gedachte dat God zelf het Nederlandse Volk had uitverkoren om een unieke rol te spelen in Gods Heilsgeschiedenis.

Die zagen helemaal niet in dat Willem van Oranje voorgegaan was in een heldhaftige strijd voor een vestiging van een Nieuw Jerusalem dat toevallig ook in Den Haag lag. Mevrouw Calcoen, de directrice van het Hulpbetoon had er zelfs aan meegedaan, aan die transformatie naar socialistische blootvoeters. Het was erg. Mevrouw Haanstra’s stem werd  dan vet van ontroering. Maar ja, alles ging teloor in deze gedesoriënteerde samenleving. Haanstra  was gespecialiseerd in de begeleiding van alcoholisten. Die maatschappelijk verkeerd gingen wegens het schavuitenwater. Een euvel, dat dat vrij te koop was. Mevrouw Haanstra zei altijd meteen tegen zulk een addict van het Schiedammer bocht: “Kijk uit, rekel! Jij mag niet meer drinken. Als je het toch doet, dan zeg ik het tegen je baas! En dan vlieg je je eruit hoor! En dan komt er niets meer van je terecht. Daar heb ik als vakvrouw kijk op.”

Nu, u begrijpt, dat de klanten aan de Willemstraat dáár niet van terug hadden. Mevrouw Haanstra had een houten bureau. En daar sloeg ze dan wel op. Heel hard. Daar schrok zo’n huppelwaterklant natuurlijk van, omdat mevrouw Haanstra gezag had, begrijp je wel, Gerard. Hij ging meteen inzien, dat hij niet meer moest drinken. De baas blij, natuurlijk, want ergens was zo’n alcoholist ook wel een ambachtsman, zelfs wel eens een goed mens. Niet vaak. Dat niet. Mevrouw Haanstra wist wel hoe ze de luitjes moest aanpakken. En in dit verband wees zij mij erop dat ik vooral met vrouwen uit moest kijken. Daar was ik te onnozel voor. Maar mevrouw Haanstra had heel best gezien dat ik recentelijk op mijn flat een vrouw had ontvangen, zogeheten op een borrel. Wat was dat voor een dame? Zeker van het werk? Daar moest ik mee uitkijken. Mevrouw Haanstra was haar bij liftschacht tegengekomen toen ik een taxi had besteld. Die vrouw, die had een oogje op mij. Dat was niet in de haak, want deze vrouw had een neurose.  Ze wou vastigheid in het leven en aanzien via een vent. Maar ze was tien jaar minstens ouder dan ik. Wist ik wel wat dat kon inhouden? Mevrouw Haanstra had deze persoon op blote voeten gezien op het Lange Voorhout, tegen de voordeur van de Hoge Raad. Blote voeten! Wat dacht deze persoon eigenlijk? Daar kon ik mij niet mee vertonen. Deze vrouwen waren een poel des verderfs.

Ze was geblanket en had lippenstift op gehad. En broeierig voor zich uit gekeken. Was dat die wat oudere vrouw, die Hetty van de Hoge Raad, die maar geen vaste partner kon krijgen omdat ze eigenlijk zo gek was als een deur?  Gerard, dat persoon is hysterisch. Ik leg je nog wel uit wat dat is. Maar ze is te hitsig op haar zenuwen. De kouwe kóórts. Die had mij natuurlijk ingepalmd, zogenaamd om mij Den Haag en omgeving te laten leren kennen. Het was een ordinair tiep. Kapsones. Daar ging ik aan onderdoor. Ik kon trouwens in het algemeen niet veel hebben. Deze vrouw wilde mij hebben om goede sier te maken in betere kringen. Daarom droeg ze ook die veel te hoge split in haar mantelpak. Toen. Die avond. Maar altijd en overal wel. Dat was niks voor mij.

Heb je dat begrepen Gerard?  Waarom heb je haar ook voor haar veertigste verjaardag een Chanel ketting gegeven met donkerbruine karbonkels erin? En heb je gezegd dat dat zo mooi kleurde bij haar ogen? Ben jij niet goed wijs jongen? Je moeder zou zich omdraaien in haar graf. En dat gold óók voor dat hitje van de fiscale administratie die zo zedig met neergeslagen ogen mij had begeleid naar een bijeenkomst met de raadsheren van de Hoge Raad. Waarvan die foto was gemaakt. Met dat kind midden in de groep van de raadsheren. Die Cary. Heb jij niet gezien hoe ze toen kéék? Nou, ik wel. En ik weet mijn weetje. Ik ben een vakvrouw.