Hanns Bernd Gisevius

Een rijksambtenaar die model kan staan voor een Nederlandse rijksambtenaar bij Justitie, ongeveer in schaal twaalf, is Hansi Gisevius die op negentienjarige leeftijd op basis van een Pruisisch assessorexamen toetreedt tot het Pruisisch staatsministerie van Binnenlandse Zaken vlak voor de volledige “gelijkschakeling” van het hele ambtelijke rijksapparaat van Duitsland conform de richtlijnen van het kabinet-Hitler in 1933. Gisevius heeft rechten gekozen, want hij komt uit een nette middenstandsfamilie en die streeft naar hogere positionering.

Ambtenaar zijn, dat geeft status, vooral als je eigenlijk geen spijker recht de muur in kunt slaan en weinig idealen hebt dan een goed pensioen en een nette ligging en bewassing. Dat geeft de Pruisische staatsinrichting je op zeker, als je het spel mee speelt en niet tegenspreekt. Maar Gisevius merkt wel, ineens, in maart 1933, dat er bakens worden verzet. Zijn afdeling wordt geïncorporeerd in een Pruisische Geheime Staatspolizei. De Gestapo. Maar die afkorting heeft op dat eigenste moment geen slechte klank, het is iets nieuws en je kunt er prachtige uniformen mee scoren met onbegrijpelijke rangen.

Nieuwe rondes in een landerig apparaat dat niet goed weet waarheen de koers gaat. Gisevius merkt wel dat hij rare superieuren krijgt met zwarte uniformen en vreemde zilverbladige schouderpassanten, maar wat zou het: hij krijgt beter betaald en wordt regelmatig op dienstreizen met flinke toeslagen gestuurd. Dat hij echt behoort bij de criminele recherche komt evenwel niet echt uit de verf, hij wordt meer ingeschakeld bij een soort politieke geheime dienst, maar het levert goed op en verder zijn er interessante vergezichten op een nieuwe maatschappij waarin iedereen kansen krijgt.

Totdat een onooglijk manneke de leiding krijgt van de gehele Duitse Staatspolitie. Die zich bezig gaat houden met de vervolging van volksvijandige elementen. Maar wel met glanzende dienstauto’s met het Mercedes Benz-logo en waarom zou een mens daarmede niet vervoerd willen worden? Dat manneke luistert naar de naam Heinrich Himmler. Een mislukte kippenfokker met een hoog-Beiers accent en een hoerapet. Gisevius merkt dat er nu bij ondervragingen met de matrak op geslagen wordt. Daar kan hij niet tegen.

Hij vraagt overplaatsing naar het Rijksministerie te Berlijn, waar hij voor zichzelf vreemde, geheimzinnige en ingewikkelde opdrachten verzint. Hij blijft verwijderd uit het machtscentrum, maar dat dat bepaald geen Duitse belangen dient, dat is hem duidelijk. Het salaris blijft goed en beter binnen dat apparaat dan daarbuiten en zo hoort een mens nog eens wat, dat later weleens te stade kan komen. Zo zwijnt Gisevius de hele oorlog door. En komt uiteindelijk te Neurenberg in de getuigenbank waarin hij zijn voormalige superieuren flink kan bezwaren, want hij weet als binnenstaander heel wat van ze wat het daglicht nooit velen kon.

Hij wint via zijn getuigenissen roem – hij stond immers innerlijk steeds aan de goede kant – en verder schrijft hij zijn bestseller “Tot het bittere Einde” in 1948 dat hem de allures verschaft van dorpsgek, volksheld en matennaaier. Natuurlijk is hij buiten alle gevaarzettende verzetshandelingen gebleven, woei met alle winden mee en kan poseren in de Verenigde Staten van Noord-Amerika als Goede Duitser die steeds het beste voorhad al kwam dat nooit tot uitvoering.

Loyaal. Tot aan het bittere eind. Aan zichzelf. Zoals veel Nederlandse rijksambtenaren nu die denken aan hun hypotheek, tesla en buitenhuis in Zwitserland waar ze veel in geïnvesteerd hebben. Ze zullen buigen, niet zwichten en onwijs loyaal zijn. Aan wat en wie dan ook. Niet van harte. Maar dat zal je niet anders merken dan aan hun gecompliceerde en complicerende vertragingen. Waarover bewindslieden hopelijk hun nek breken.