Harmonisatiewet-arrest II

Het vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin de nationale wet omtrent de verhoging van collegegelden en tot beperking van de studiefinanciering voor bepaalde studenten werd getoetst aan een hogere regeling, hoger conform de Nederlandse leer omtrent de hiërarchie van de rechtsbronnen waarop het Nederlandse stellige recht is gebaseerd, was gewezen door de president in kort geding Meindert Wijnholt. Hij had een artikel gevonden in het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, dat de onderlinge verhoudingen regelt tussen de Caraïbische Nederlandse gebiedsdelen – de Nederlandse Antillen – en het gebied gelegen in West-Europa.

Artikel 43, tweede lid, daaruit bevat een definitie omtrent de rechtszekerheid waaraan de gebieden die het Koninkrijk der Nederlanden samenstellen zich zouden moeten houden. Het artikellid bepaalt dat het waarborgen van fundamentele menselijke rechten en vrijheden, de rechtszekerheid en de deugdelijkheid van bestuur een Koninkrijksaangelegenheid is. Meindert vond dat de wet die voorzag in de collegegeldverhoging en de beperking van de studiefinanciering voor een bepaalde groep studenten, die haar studies al was aangevangen op basis van de vooruitzichten die de oudere regelingen omtrent het collegegeld en de studiefinanciering gaven streed met het rechtszekerheidsbeginsel zoals dat Statuut dat scheen te definiëren en te borgen.

Hij verklaarde daarom een deel van de wet, Harmonisatiewet genaamd, ontoepasselijk. Hij was daar erg trots op. De Hoge Raad liet dat niet in stand. Hij meende dat ten tijde van de totstandkoming van het Statuut gold dat wetten niet mochten worden getoetst aan de Grondwet en fundamentele rechtsbeginsel. Er was dus in zoverre een toetsingsverbod. De Raad meende dat “zulks wezenlijk was voor de traditionele plaats van de rechter in ons staatsbestel”. Het was wel erg jammer dat de Raad dan niet precies opgaf wat de plaats dan precies was.

Waar bedde hij deze plaats dan precies in binnen ons constitutionele bestel? Bedenk dat dat bestel veel ongeschreven rechtsregels en gewoonterecht inhoudt, zoals de frequentie dat lagere rechters zich plegen te houden aan de beslissingen van de Hoge Raad, als het gaat om een geval dat vergelijkbaar is met een casus waarin de Raad al eerder een principiële beslissing gaf. Of de frequentie dat de regering zich pleegt te houden aan in de grondwet uitgeschreven rechtsvoorschriften. De Raad heeft dat natuurlijk niet verder uitgediept, die plaats in dat bestel. Omdat plaats en bestel niet zo heel erg duidelijk plegen te zijn. De Nederlandse constitutie omvat beslist veel meer dan in grondwet, statuut en formele wetten uitgeschreven staat aan generieke rechtsregels. Dat weten we allemaal.