De vakgroep strafrechtswetenschappen hanteerde twee handboeken als hoofdbakens bij de inrichting van het strafrechtcurriculum. Het eerste was het leerboek Inleiding tot de studie van het Nederlandse Strafrecht, oorspronkelijk geschreven door de Amsterdamse hoogleraar mevrouw D. Hazewinkel-Suringa. Die had gedoceerd aan de Gemeentelijke Universiteit Amsterdam. Het was een klassiek handboek. De autrice vond dat het strafrecht ten doel had de publieke rechtsorde te zekeren en daartoe onder zekere omstandigheden met opzettelijke leedtoevoegingen te dreigen tegen bepaalde gedragingen. Er kon daarbij een vergeldingsmotief spelen, maar vooral de doelstelling van de generale preventie moest primair staan. Kon het zijn, dan moest bestraffing uiteindelijk ook mede de resocialisatie van de delinquent dienen. Maar de leedtoevoeging diende vooral de normen te oriënteren, die gekrenkt werden.
Daarbij sloot de advocate-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, mejuffrouw G. Minkenhof eigenlijk voorbeeldig aan. Zij schreef het standaardwerk De Nederlandse strafvordering. Daarin werd het systeem beschreven waarin via het procesrecht het publieke geweldsmonopolie diende te worden aangewend vanaf de opsporingsfases tot, uiteindelijk, de eventuele tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen bij wettelijke regeling voorzien. Beide werken werden aan de meeste faculteiten doorgaans bij het universitair onderwijs tot uitgangsput genomen. En zo ook in Tilburg. Deze klassiekers werden bewerkt door gerenommeerde juristen. Die waren verdeeld over de universiteiten die daardoor deelden in een soort commune dogmatische achtergrond. De faculteitsdocenten legden wel hier en daar zekere divergerende klemtonen, maar het onderwijs was nationaal toch wel ongeveer uniform.
Natuurlijk hadden de hoogleraren hun stokpaardjes. Die bereden ze kundig. Maar dat was eigenlijk toch een soort goedmoedig gedoogd hobbyisme. De faculteiten trachtten niet met uitmiddelpuntigheden elkaar de loef af te steken, daardoor “school” te maken en elkaar wetenschappelijk en vooral maatschappij-krities de loef af te steken. Nog niet. Maar dat zou, naarmate de welvaart wies, dra komen, in 1977. De universiteiten gingen elkaar duchtig beconcurreren, zich toeleggen op uitzonderlijke onderwijsprogramma’s en deswege excentrieke bijvakken op te nemen in hun doctorale fases waardoor ze meenden te excelleren. De universiteiten begonnen zich te profileren tot bijzondere rechtspersonen die hun onderwijs commercieel gingen vermarkten. Dat omslagpunt werd bereikt in 1985. Maar toen ik de examens moest gaan vermultiple choicen via ponskaarten was daar nog geen sprake van. Dat had te maken, die nieuwe methode van toetsen, met de immense grootschaligheden die de faculteiten overvielen. Ik vond die methode eigenlijk niets. Maar het werd mijn broodwinning. Dus onderwierp ik mij eraan. En de ellendige lange-termijn consequenties ervan voor het academisch gehalte heb ik zelf als docent niet aan den lijve hoeve te ondervinden. Die mazzel heb ik gehad.
Wel was, tegelijkertijd, de Wet Universitaire Bestuurshervorming in werking getreden. Die beoogde docenten en studenten inspraak te geven bij de inrichting van het onderwijs. En dus bij de examens. De centrale uitvalsbasis voor deze inspraak werd de faculteitsraad. Die vergaderde steeds vaker en begon duidelijk de uiterlijke kenmerken van een politieke volksvertegenwoordiging aan te nemen. Docenten en studenten vormden fracties zoals de landelijke politieke partijen en gingen jaarlijkse verkiezingen aan voor de raad. Daarin kwamen nu fracties van radicale activisten zoals het communistisch blok, rood front, recht vooruit en nog enkele van die extremistische en activistische gremia die vooral in Tilburg ruim baan kregen.
Zij waren alle tegen positivistisch maatschappij bevestigend onderwijs en vergden harde acties via bezettingen, vernielingen van rijkseigendommen, verstoring van het openbaar vervoer, verduisteringen van raadsstukken en harde propaganda tegen het regentendom. Een hoogleraar als Nieboer, dat had ik al snel in de gaten, was daar niet tegen opgewassen. Zijn inaugurale oratie werd dan ook conform de inmiddels bestaande traditie duchtig in de war geschopt, de receptie van dien flink verstoord door ongewassen in spijkergoed gehulde schreeuwerds en rookbommen, terwijl de ambtsketen van de decaan werd zoekgemaakt, alleen tegen losprijs terug te bekomen bij de vertegenwoordiger van RaRa die ook diplomatiek verkeer onderhield bij de Rote Armee Fraktion die de Bondsrepubliek Duitsland terroriseerde. Tilburg was altijd paraat voor de aanstaande volksrevolutie. Een streven, dat ik niet kon billijken.