Hébertisme

Het oude Franse regeringsstelsel – meestal ook in Nederland kortweg aangeduid als: l’ancien régime – was gebaseerd op de veronderstelling dat het rooms-katholieke geloof de staatsgodsdienst was. Dat stond wel nergens. Zeker niet in een nationale staatsregeling. Maar het staatshoofd van Frankrijk werd gedacht te regeren krachtens gods wil. De god van de katholieken. En overeenkomstig diens wil. Die god had in die koning alle macht neergelegd om de openbare orde samen te stellen, zonder beperkingen. Als die koning daarbij rechten van zijn onderdanen  respecteerde, was dat uit vrijwillige zelfbeperkingen. Dat respect kon hij naar willekeur opschorten. Dat laatste deed die koning niet vaak. Maar daaruit was toch niet de bindende gewoonte ontstaan om zulks na te laten.

Jacques René Hébert, stichter van het hebertisme

De christelijke geloofsleer scheen deze absolute machtsinstorting in die koning te impliceren. Dus, zo stelden de revolutionairen tegen dat gezag, moest Frankrijk publiekrechtelijk ontkerstend worden. Dat moest te doen zijn. Want eens was Frankrijk niet christelijk geweest. Die toestand moest dus weer hersteld worden. Hoe die toestand er uit zag, dat was niet echt duidelijk. Het was destijds echt fijn geweest. Dat stond wel vast. Totdat de Romeinen het christendom introduceerden.  Het beste was maar om totale ontkerstening van Frankrijk voor te schrijven. Bij wetsbesluit, te slaan door de volksvertegenwoordiging.

Die leer werd vakkundig gepromoot door de dagbladschrijver Jacques-René  Hébert, die lid was van de linkse radicale club, de Cordeliers. Gewoon: de koorddragers. Die club zat in een voormalig klooster van Franciscanen en die hadden witte koorden gedragen met drie witte enorme knopen linksafhangend. Volkspredikers en bedelmonniken. In hun voormalige kapittelzaal vergaderden een aantal politieke tinnegieters, die verder, op die locatie na, niets gemeen hadden, behalve dat ze hogerop wilden, hoe dan ook.  Hébert liet zorgvuldig na aan te geven wat die ontkerstening nu precies inhield. Hij suggereerde dat er veel gewonnen was als men begon  met de erkenning dat god niet bestond. Als er geen god was, kon er ook geen monarch aantreden die regels maakte bij de gratie van die god.

Dat had de Franse koning immers al veel te veel gedaan. Was die die god er niet, dan was die verwijzing naar die gratie ook dorsen van ledig stro geweest. Dan was makkelijk aantoonbaar dat Frankrijk steeds beheerst was door onrechtmatige en onbevoegd gegeven wetten. Omdat Hébert niet helemaal overtuigd was dat de revolutionaire anarchie van de begindagen lang zou duren zei hij niet zelf dat hij dat allemaal bepleitte. Dat deed hij over aan de fictieve werkman Père Duchesne, een ovenbouwer uit de Auvergne. Deze ongeschoolde arbeider gaf zo gezegd in een straatinterview deze praat ten beste. Hébert kon dan, mocht het oude koninklijk gezag weer effectief terugkeren, zeggen, dat hij dat allemaal niet zelf bedacht had maar dat een los werkman hem dat ingefluisterd als zijn opinie. Hij gaf dus maar een gehoorsindruk weer. Van zo’n werkman kon je ook niet verwachten dat hij uitputtend de christelijke geloofsleer kon opgeven en zeker niet, dat hij de staatkundige dimensie daarvan paraat had.

Het klooster van de cordeliers te Parijs, refeter-ingang

Dus hoefde Hébert dat zelf evenmin te doen. Hij had er vermoedelijk geen idee van. Het beste was, zei Père Duchesne, om alle wetgeving maar onverbindend te verklaren. Dan kon de volksvertegenwoordiging eens kijken welke regelingen zij wel of niet noodzakelijk vond. Men kon zo een nieuwe staatsinrichting opbouwen. Er was dan, helaas, wel een tussentoestand van totale wetteloosheid. Maar in die periode kon een soort uitvoerend bewind bijwege van staatsnoodtoestand tijdelijke wetten slaan, totdat de volksvertegenwoordiging een inventaris zou hebben opgesteld van de vereiste algemeen verbindende regelingen van het land. Dat kon ook best. De mens immers, was als natuurlijk wezen, goed. Intens goed.

Het christendom had die goedheid gebreideld. Was men van die beteugeling af, dan zou dat bewind, samengesteld uit goede, immers onkerstende,  mensen vanzelf het goede doen. Er zouden nog hardnekkige sluikchristenen zijn, toegegeven. Sommige mensen leren het nooit. Die zouden dan buiten de wet staan. Ze zouden vogelvrij zijn. Jammer, maar helaas, het was trouwens hun eigen schuld. Zo bereidde Hébert de terreur voor die Maximilien Robespierre in het publieke domein zou gaan uitoefenen. Want het geluid van Duchesne was onweerstaanbaar en drong tot iedere stee en hut door. Wat deze man uit het volk zei was rechtlijnig, ongenuanceerd en daarom kristalhelder. Wie er tegen was kon gewoon niet deugen.