De universele rede als god

Hébert vergat niet, dat de dechristianisering of ontkerstening bedoeld was als middel tot een hoger staatkundig doel. Dat was: de vestiging van een republiek op basis van de volkssoevereiniteit, die tot gelding moest worden gebracht via een representatieve vertegenwoordiging in een wetgevend lichaam. Hébert meende aanvankelijk, dat voldoende zou zijn om het bestaan van god te ontkennen. Een a-theïstische staat dus, die die ontkenning als dogma zou nemen.  Maar dat bleek een te barre breuk met het zo katholieke verleden van Frankrijk, waarvan de bevolking in overgrote meerderheid toch gesteld bleek op de sacramenten en sacramentaliën van de alleenzaligmakende kerk.

Rousseau, de uitvinder van de goede natuurmens of Gutmensch

Die meerderheid zou, eenmaal naar de stembus gekomen en hun afgevaardigden gekozen hebbend, op dat a-theïsme meteen terugkomen. Wetten, waarbij zonder vergoeding gronden, kloosters, liefdadigheidsinstellingen en onderwijsinrichtingen aan die kerk zouden worden ontnomen zouden stellig nooit door dergelijke afgevaardigden aanvaard worden. Hébert vond die onteigeningen noodzakelijk. Frankrijk was bijna failliet. Zou het de kerkelijke goederen kunnen onteigenen, dan zou het die te gelde kunnen maken.

Dan zou het een sterk leger uit de grond kunnen dampen. En dat had Frankrijk nodig. Van alle kanten kwamen de vijanden op revolutionerend Frankrijk af: Pruisen, Oostenrijk, Groot-Brittannië, Rusland: ze moesten niets van de afschaffing van de legitieme monarchie hebben. Dus koos Hébert voor een theologie van de universele rede. Het gezond verstand van de natuurmens. Het intersubjectieve redelijke, de instorting van het logisch inzicht, dat wás eigenlijk de god, die de staat rechtvaardigde. Die god, die moest aanbeden worden, min of meer zoals in de katholieke religie, die, overigens, wel als verschijningsvorm door de staat toegelaten moest worden bij wet.

Sjaak Hébert, de volksmenner

Het was een tussenoplossing. Ondertussen konden de onteigeningen dan voorlopig doorgaan. Het volk zou dat pikken. Hébert stelde zich voor, dat hij Duchesne wel zou laten bepalen in zijn krant wat die rede van geval tot geval zou verbieden en gebieden. Die rede, dat was een open fenomeen, dat Hébert wel, zij het gecamoufleerd, opportunistisch zou invullen. Als je gipsen beelden kon vereren, giste Hébert, dan lukte dat ook wel met die rede, die je tenslotte ook kon verbeelden. Daartoe ontwierp hij een soort de-christianiseringsdienst in de hoofdkerk van Parijs, de Nôtre Dame. Die zou leiden, na een afzwering van het katholicisme en wat daarbij allemaal hoorde, tot een cultus van die rede aan het hoofdaltaar. Er zouden grote koren in gejubel uitbarsten, trompetten zouden klinken en vuurwerk afgestoken, alles in het priesterkoor, op 10 november 1793.

Een markeringspunt, waarop ook een nieuwe jaartelling moest beginnen, want de geboorte van Christus in die stal te Bethlehem was nu verder betekenisloos. Voor alle aspecten van het leven. Het liep uit de hand. De koren werden onderling handtastelijk: vele leden van beiderlei kunnen waren nog nooit zo dicht op elkaar gedrongen geweest en bovendien hadden ze zogeheten romeinse gewaden aan gehad waarvan de togae veel te veel bloot lieten. Bovendien was er nogal wat drank geschonken om de stemming erin te brengen. In de zijbeuken ontwikkelde zich een massale orgie. Het was niet redelijk meer, wat er gebeurde. Hoezeer de charlatans bij deze religieuze omwenteling de overhand hadden, zagen de serieuze politici toch in, dat deze Satanskerk geen legitimerende werking kon hebben op de nieuwe staatsorde.

Het revolutionaire tribunaal te Parijs

De te geven wetsbesluiten konden niet op deze wijze gepromulgeerd worden. Maximilien Robespierre, de burgerlijke deugd zelf, had  er een afkeer van. Hij stelde de uitspattingen in de volksvertegenwoordiging aan de orde als smaad aan de nieuwe staatsvorm berokkend. Dit was niet de ontkerstening die hij beoogde. Hébert had zijn doodvonnis al verworven, al wist hij het nog niet. Het volksleger was al op de been, de soldij moest loskomen en de encadrering met bewapening snelstens gestart. De onteigeningen gingen door. De moorden op katholieke geestelijken ook. De de-christianisering werd even uit gesteld. De vijanden naderden immers Verdun.