Het Boer’nprotest

Mijn vader maakte beroepshalve een totale sanering van het gemengde kleinbedrijf van de Brabantse boer in Kempen- en Peelland vanaf de zijlijn als tussenpersoon voor verzekeringen mee. En ik dus ook, als jochie van acht tot twaalf jaar. Mijn vader “verastreerde” immers de opstallen van de gigantische agrarische bedrijven die in het Zuid-Oost Brabantse landschap begonnen te verschijnen onder immense druk van de regering in Den Haag sedert 1951. Het begon met een volledige herinrichting van het coulissenlandschap in deze regio en De Meijerij. De boerenbevolking had verspreid over diverse landbouwgebieden kavels liggen van agrarische gronden bestemd voor de teelt van diverse gewassen zoals rogge, tarwe, aardappelen, bieten, maïs (al kwam dat nog niet veel voor) en vruchten op stam als appels, peren, kersen, pruimen en perziken als was dat laatste zeldzaam. Deze versnipperde kavels waren het gevolg van voortdurende eeuwenlange overerving van deze gronden, meestal herkomstig uit de tiendarealen die de prins-bisschop van Luik was gaan uitgeven sedert het Verdrag van Meerssen in 876, waarbij deze kerkvorst het militaire gouverneurschap had toegewezen gekregen vanaf de Haspengouw het Maasdal volgens tot aan Den Bosch. De bisschop moest de neutraliteit van het dal garanderen. Hij had daarvoor geld nodig. Veel.

Meerssen: centrum van een internationale grondverdeling en garantieverdragen in 870-876. De ratificering van de slotakte geschiedde in deze gothische basiliek.

Deze arealen had hij geconcessioneerd aan abten. Die hadden het verpacht aan dekens en dezen weer aan pastoors die het uiteindelijk lieten pachten door keuterboertjes. Dezen kregen oorspronkelijk heel wat hectaren in bezit, maar dat bezitsrecht werd opgesplitst bij versterf naar de beginselen van het Salisch recht dat destijds dominant was. De oudste zoon placht het pachtrecht te krijgen, maar was die er niet, dan werd de pacht verdeeld over de alsdan rechtverkrijgende aangetrouwde mannen. Tot aan de tachtigjarige oorlog in de zestiende eeuw leidde dat al tot het uiteenvallen van de oorspronkelijke pachtgebieden in kleinere kavels waarvan zelfs een daggelder nauwelijks kon leven. In de gebieden van de Lage Landen boven de Grote Rivieren Maas, Rijn en Schelde was de erfrechtelijke situatie totaal anders, omdat daar het gloednieuwe dijk- en kwelder-  polderrecht dwars door het Salische erfrecht heen ging en omdat de staten-generaal de tiendrechten van de bisschop van Utrecht stomweg nietigverklaarden. Die bisschop had ook de positie van militair gouverneur gehad, maar die had zich al veel vroeger dan de Luikse mijterdrager moeten schikken naar de dijkreglementen van de graven van Holland. Dus naar de nieuwe eigendomsrechten die het wereldlijke gezag daar had afgekondigd. Het gevolg was dat boven de Grote Rivieren een totaal ander buitenstedelijk eigendoms- en bezitsrecht tot stand kwam in de laatste helft van de vijftiende eeuw dat zich versneld voortzette in de zestiende nadat de provincies dáár het feitelijk gezag van hun katholieke monarch hadden afgezworen.

In Kempenland had je vooral veel keuterboeren met hun karakteristieke langgevelboerderijen in lintbebouwing langs de landwegen. Met al die  kavels, verspreid over de streek. Soms moest een boer met gerei en span wel kilometers omrijden om een kavel te kunnen bewerken. Het was dus een oneconomisch ingericht landschap. Maar wel schilderachtig. Den Haag, dat de geleide loonpolitiek met de bestedingsbeperking graag wilde loslaten zon op nieuwe economische activiteiten, maatschappijbreed. De landbouwsector kwam daarvoor volgens de socialistische minister van landbouw Sicco Mansholt bij uitstek in aanmerking. Hij besloot de agrarische producenten te noodzaken tot gigantische ruilverkavelingen, gevolgd door superspecialismen binnen op te zetten macrostructurele geïndustrialiseerde bedrijven voorzien van de modernste productiesnufjes. De boeren in deze regio hadden er weinig zin in. Sicco moest veel overleggen met hun Nederlands-Christelijke Boerenbond (NCB) voordat de ruilverkavelingen in de versnelling kwamen, want de boeren waren gehecht aan bedrijf en familietradities. Sommigen hadden eeuwen gewoond in hun bedoentje met herd en stookplaats. Dat was hen dierbaar.

Hier kwam iets bijzonders om de hoek kijken: Sicco wilde dat de boeren binnen de toegewezen concentratiegebieden “grondloos” intensieve agrarische bedrijfsvoering ontwikkelden. “Grondloos”. Dat betekende dat de boer zich volledig richtte op de hoogindustriële doorontwikkeling binnen “gebouwelijkheden” van gespecialiseerde agrarische voortbrenging. De boer moest zich toeleggen op massale pluimveeteelt, biggenteelt tot vleesvarkens, runderteelt met het oog op conservenslacht of invriezing van verwerkbare vleeshalffabricaten (lende-, rug- of borst- danwel pootstukken, nader te verwerken tot consumptieslacht) dan wel melkveehouderij gericht op zuivel en halffabricaten daarvan. Bij de soorten moest hij de genera selecteren die het beste gedijden binnen de opstallen voorzien van automatische ventilatie, klimaat en temperatuursbeheersing, grubs, melkmachineriën, hormooninjectoren, sommige al waarachtig computergestuurd of elektronisch aangedreven via stanskaarten. De bij de gebouwelijkheden omliggende kavels die voor veldgewassen werden aangewend moest de boer maar “afstoten”. Die kon hij wel doorverkopen aan een buurman die zich ging toeleggen op maïsbouw, bieten- of aardappel, lijnzaad- of tarweteelt met de bijbehorende nieuwe specialisaties op het gebied van bemesting, besproeiing en grondbewerking via gigantische combines.

De boer stribbelde doorgaans nogal tegen. Tegen de voorziene macro-structurele verkaveling zonder meer, want die maakte inbreuk op de familietradities betreffende de tiendenverpachting die generaties er waren ingeramd — ook weer van overheidswege. Maar tegen de grondloze binnengebouwelijke bedrijfsvoering óók. De boer voelde instinctmatig aan, dat hij daardoor hyperkwetsbaar werd als de mondiale afzetpositie in het product waarin hij zich zo zou gaan specialiseren aan wijzigingen onderhevig werd ten gevolge van omstandigheden die hij als boer niet kon beïnvloeden. Hij had van zijn ouders vernomen dat vanaf 1920 de Brabantse boer was geconfronteerd met de massale import van goedkope en kwalitatief hoogwaardige granen, tarwe- en rogge-soorten uit de USA. Die staat begon supervoordelige transoceanische stort- en bulk-transporten te organiseren via rederijen waarbij de vervoersprijs steeds verder daalde door de dieselgestookte turbinemachines van de koopvaardijschepen. Eventueel contracteerde de staat zelf met die rederijen, die geregelde beurtvaart tot op de seconde nauwkeurig konden borgen. De Brabantse boer kon daar niet tegen op concurreren. Daarom had hij zich via de reeds genoemde Nederlandsche of Noord-Brabantsche Christelijke Boerenbond in coöperatief verband moeten laten bijstaan van allerlei machineriëen om toch concurrerend te produceren tegen woekertarieven. Kon de overheid die hem nu deze grondloze productieketens in de maag wilde splitsen, mét alle investeringen van dien, waarborgen dat hij in de naaste toekomst niet als zijn vader veroordeeld zou worden tot een soort veredeld slavenbestaan bij een of ander crisiscomité dat die vader schier tot waanzin had gedreven? Ja, zei Sicco gul. Dat kon hij. En de Raiffeisenbank viel hem bij. De Boerenleenbank dus óók.

Maar wie niet mee deed met de nieuwe koers kreeg het moeilijk, om niet te zeggen: werd van overheidswege vakkundig via bureaucratische dwangmiddelen geprest om het schonkig hoofd in de schoot te leggen. Met onteigeningen werd gedreigd, ook al omdat de verkaveling ineens dringend noodzakelijk bleek ter kanalisatie van Dommel, Tongelreep, Aa en Gender met de ontgrindingen en waterloopverleggingen van dien. Het beroep op waterstaatkundige noodzaak was mede daarom niet makkelijk te negeren, omdat nog maar kort te voren de watersnoodramp van 1953 grote delen van West-Brabant zwaar had getroffen en massale verziltingen had veroorzaakt die slechts moeizaam teruggedrongen konden worden. Men moest meegaan met de moderne tijd en wie dat niet wilde moest de gevolgen daarvan dragen. Jammer dat zovele andere goedwillenden dan ook de dupe werden van zo’n lastpak. De NCB begreep het. En deed vóórwerk. En mijn vader zag wel dat er straks heel wat te verastreren was,. Hij schiep dus nieuwe agentschappen. Met nieuwe provisieperspectieven. Hij kwam uit Holland.