Napoleon wilde van Frankrijk een absolute politiestaat maken, sterk centralistisch vanuit Parijs geadministreerd. Daarvoor had hij een vent ingehuurd die zelf een spitsboef was, omhooggeklommen in de ambtelijke rangen tijdens de terreurdagen van Maximilien Robespierre. Fouché. Een schoft, een sadist, een matennaaier, Napoleon gaf het zelf ronduit toe. Hij dacht: met boeven vang ik boeven. Dat is altijd helemaal waar. Maar dat impliceert geen rule of law. Dat was ook niet wat Napoleon wilde. Hij was bevreesd voor de middenklassen, de geestelijkheid en de adel, die, naar hij vermoedde, tegen zijn keizerlijk bewind samenspanden. Dat was inderdaad wat ze deden, want bij Napoleon had alleen een kleine club straatvechters nog iets te winnen.
Hij vond dus, dat Lodewijk óók een schrikbewind moest vestigen. Hollanders zwoeren immers altijd met de Engelsen samen. Dat waren zijn doodsvijanden, zij beheersten de oceanen, dus moesten de Hollanders onder terreurbedreiging steeds weer tot de orde geroepen worden. Geen grondrechten dus zoals het huisrecht, de vrijheid van fysieke beweging en van vergadering. En geen vrijhandel. Dat impliceerde immers koopvaart over de wereldzee. Als Napoleon de Pruisen, de Russen en de Oostenrijkers verslagen had, zou hij nog wel zien.
Hij kon dus de mildheid van Lodewijk niet waarderen. Die barmhartigheid wordt nu juist versymboliseerd in dit linkersegment van die Eindhovense stucapsis. Weer: de eikenbladeren met de laurierstruik tezamen, met het beulszwaard achter de kolom van Themis, en niet ervóór, zoals Napoleon zelf had bevolen door duizenden gietijzeren vrouwes justitiae te bestellen voor de gerechten in zijn keizerrijk, met het zwaard links uitgetogen en rechts de weegschaal met de gewichten, het blikveld gesluierd met de blinddoek.
Geen Themis die het geitje zorgzaam koestert, geen ongespangde koningskroon, ben je belazerd? Lodewijk wilde de afgeknotte geselpaal als symbool van zijn streven iedere lijfstraf uit te bannen. De brandmerking, de verminking, de gedeeltelijke verworging, de tekaakstelling. De Nederlandse gewesten waren er nog steeds niet vies van. De wederkeer van de Oranjes in 1813 betekende meteen een wederinvoering van deze straffen; daarvan werd pas via het gesel- en worgbesluit 1853 algemeen en definitief afgezien, óók voor het krijgsvolk te water en voor de geregelde troepen buitenslands. Napoleon waren de lijfstraffen juist dierbaar, omdat hij bij zijn steeds oprukkende legerscharen vaak geen ander middel had om de soldaten tot de krijgstucht te bepalen. Dit heraldisch kunststukje was dus een gestucte provocatie, dat wist Lodewijk best.
Hij had mallen laten maken voor alle rechtbanken in zijn rijk. Om deze stucwerken overal uniform in te kunnen voeren. Lodewijk wist best dat zijn broer steeds meer een hekel aan hem kreeg. Maar hij zag deze barbarij niet zitten. Nu was Kempenland niet direct een streek waar de keizer der Fransen steeds aan liep te denken. Die was meer bezorgd om Amsterdam, Rotterdam en Vlissingen wegens de daar actief zijnde marine-etablissementen met veel Hollandse en Zeeuwse dekdienende officieren. Voor de admiraal Verheull had de keizer zelfs een onbepaald ontzag, landrot die Napoleon steeds gebleven was. Maar uiteraard werden de Kempische strapatsen van broertje Lodewijk toch dóórgebriefd door lieden die hogerop wilden.