Hiërarchie op het Wandelhoofd

Het Scheveningse Wandelhoofd Wilhelmina was een experimenteergelegenheid voor de toetsing van de sociale hiërarchie die destijds knellend en vanzelfsprekend gangbaar was. De ambtsuniformen werden natuurlijk maar zelden gedragen op het hoofd. Dan moest de inzittende éérst genood zijn geweest bij een openbare festiviteit ten hove, in de ridderzaal, op Het Binnen- of Buitenhof of bij de Raad van State. Dat privilege gewerd maar weinigen, al konden topambtenaren toch ook wel in zo’n uniform aanschuiven bij recepties en banketten die namens de Kroon werden gegeven, bijvoorbeeld bij de internationale conferenties over de herstelbetalingen van Duitsland en Oostenrijk inzake hun oorlogsschuld dan wel bij de economische bijeenkomsten ten behoeve van de Volkenbond, meestal ter bestrijding van de gaande langdurige economische crises.

Maar de maatschappelijke stratificatie was in gewoon burgerpak of in avondkledij nog veel subtieler. Vooral wat betreft wellicht ontvangen decoraties van buitenlandse regeringen. Wat het burgerpak betreft: een bolhoed was lang niet iedereen toegestaan. Een schrijver of tweede commies moest er niet mee ten departemente verschijnen. Hetzelfde gold voor slobkousen, te stroppen over de laarsmolières opdat de rijgveters aan het oog onttrokken bleven bij het gaan zitten, wanneer de pantalon automatisch bij de knieën enigszins optrok. Bleek bij dat zitten dat de betrokkene een lange jaegersouspantalon droeg tot op de kousenpartij, dan kon hij promotie voorlopig vergeten.

Bij het avondcostuum was de etiquette nopens het dragen van de smoking of de rok zeer subtiel. Wie dan niet zorgvuldig had nagekeken of zijn echtgenote lang, kort of middellang moest gaan, kreeg bij de dageraad ook problemen. Verscheen men in rok met de onderscheidingen bespangd en vol uitgetogen, dan kwam men in schier onoverkomelijke conflicten als men geen militair was, ook niet in de reservistenrangen. En zeker wanneer het buitenlandse orden gold waarvoor de kroon geen machtiging had verleend. Reputaties konden erop sneuvelen en loopbaanperspectieven evenzeer. Een sociaal-democraat als Willem Vliegen die aan het Hoytemaplein kwam wonen kwam er helaas achter, al was hij nog zo verguld geweest met de uitnodiging voor een groot gala bij de litteraire Sociëteit “De Witte”.

Willem had een Franse onderscheiding gekregen vanwege zijn culturele verdiensten voor Marianne. L’Ordre des Palmes. Maar toestemming had hij vergeten te vragen aan de Kroon. Met iemand als de minister van Buitenlandse Zaken Van Karnebeek, die van dat soort jurisdictieconflicten lééfde, kon men dan vele zwarigheden krijgen, want zelf had Zijne Excellentie die palmen niet en verder wist hij makkelijk tot Wilhelmina door te dringen, al bleef zij hem hardnekkig “die neger” noemen.

Van Karnebeek was een gehinderde Indo. Kortom: in Den Haag wist iedereen rang, stand en plaats, zeker. Vooral als het anderen betrof. Er was eerbied voor het gezag en de politie was nog je beste kameraad. De dorpstamtam zweeg nimmer zoals nu de sociale media voortdurend tomtommen. Ronkend klopten de mares zich voort na een daverend hoffeest. De invectieven zwollen aan, naarmate er meer tongen bij beroerd werden, óók bij de bakker en de slager rond genoemd plein. Virgilius wist reeds: fama ruït eundo.  Het gerucht zwelt al gaande. Op dat plein, dat hoofd, in De Passage, de Hoogstraat en vooral op het Voorhout. Als de Kloosterkerk uitging. En de Majesteit welwillend knikkend het schelpenpad betrad. Was het gezellig? Niet echt. Maar dat wou, geloof ik, uiteindelijk ook niemand. Kille vormelijkheid was toch gepaster. Een oorlog win je er niet mee. En de massa hou je er niet mee in toom.