Aan de overkant van Huis van Arkel ligt het homobastion “De Landman”. De tapperij is sedert eeuwen als de ontmoetingsplaats voor gelijkgeslachtelijk gestemden beroemd. Ongetwijfeld zal het etablissement staan op een kruispunt van onderaardse gangen. Maar, men moet toegeven, op zomerdagen gaat het er brisant en vibrerend toe op het terras en de aangehorige stoepgedeelten. Steeds weer schalt luidruchtig gelach op over de Dennenweg. Gegier. Geknijp. Gegiechel. Gezellig hoor. De stemming bij de Arkelaars is daartegenover gedrukter. Geserreerder. Men is wel ter snede. Men tapt moppen. Maar da gepointeerde, zonder dijenkletserijen. Men heeft keurige kleding aan. Stemmig.
De kraag wel open. Maar niet tot aan de navel. En zeker geen grote gouden ketting om de hals. Hemd in de broek. En zonder rushes. Men kout, elkaar afstandelijk tegemoet tredend. Er is wel sjans. Welzeker. Maar er zijn geen publieke ontuchtighedens. Dat wil Martin Richard niet hebben. Dat wou hij nóóit. Ook nadat God zijn ziel was gaan bezitten. Soms rukken de homolandmannen over de denkbeeldige as van de Denneweg. Als het levenselixer dat men volteugig tot zich neemt de uitwerking gaat krijgen die uiteindelijk ook door de producent ervan in het vooruitzicht werd gesteld.
En op een gegeven moment worden niet alleen maar geografische grenzen overschreden. Men trekt zich van checkpoint Charlie in het geheel niets meer aan, terwijl de fluiten met roze champagnes steeds inniger en steeds fonkelender van hand tot hand gaan. De middagzon neigt nog niet ter kimme. En men staat al onder de gestreepte luifel van Huis van Arkel. Zoenend. Kruisvoelend. Krachtig, dat wel. Maar in dat segment is men wederzijds heel wat gewend. Op deze geografische hoogte.
Terwijl daar ook, niet eens verdekt opgesteld, Dr Van der Staal misprijzend ter plaatse toezicht staat te houden. Hij houdt zich vooralsnog in. Maar het bitteren gaat ook deze intellectueel niet ongemerkt voorbij. Ook bij hem barsten de vliezen. Vooral als een landmanhomo zich verstout zijn strooien hoed van het oppassend hoofd te grissen. De matelot wordt nu door gelijkgestemden van de overkant uitermate nauwlettend op kwaliteit en pasvorm bekeken. Het eindoordeel is dat alleen een onbeduidend ambtenaar om wiens hoofd men node de omlijsting van het loket mist het aandurft zich publiekelijk met een dergelijk hoofddeksel te vertonen. Dit wordt ook uitvoerig geadstrueerd. Waarop de bekritiseerde zich laat ontvallen dat hij vindt dat die nichterigheden moeten ophouden. Dat leidt tot een escalatie. Van der Staal wordt krachtig achterover gestoten over de foutgeparkeerde fietsen op het hoekje Spekstraat/Denneweg. Zijn keurige geruite blauwe jas, waarnaar ik al afgunstig heb staan kijken, loopt een scheur op. De klanten binnen moeten niets van Van der Staal hebben, maar ergens hoort hij bij de Arkelaars. Dat besef daalt ook verder landinwaarts in, ter hoogte van de geheime gang, waar ook de wijnproeverij is gevestigd. En dan barsten de ruiten. Eerlijk waar. Het politiebureau Jan Hendrikstraat heeft weer een volhandige avond. De afvoer van de aangehoudenen geschiedt waardig. De gearresteerden zelf blijken een keur van schimpwoorden te kennen die ik niet voor mogelijk had gehouden ten laste van nichten en prinsemarij. De aarde wordt pas vrij laat weer rul, woest en ledig. Want de Nederlander blijft tolerant. Dat vindt hij zelf. En hij heeft altijd gelijk.