De totale inéénzijging van de eermaals zo machtige rooms-katholieke zuil heb ik desbewust met grote ontsteltenis meegemaakt tussen 1968-1972. In het eerste jaar kwam de wat bloedeloze Nederlandse “volksgedialogiseerde” misliturgie nationaal volledig in zwang. Het volk kreeg in roodplastic ingebonden standaard missaaltjes ter beschikking waarin de misritualen voor de zondagen, de bijzondere plechtigheden, de sacramentsverschaffingen en de diocesane aanvullende rites (de propria) in een wat krakkemikkig Nederlands waren opgenomen.
De bedoeling was dat de altaarbedienaar een liturgische formule uitsprak, zoals “Gloria in den Hoge”. Het volk moest dan via dat boekje antwoorden met strofes. Die waren ontleend aan het Latijnse Gloria in Excelsis. Het volk kweet zich prevelend, moeizaam spellend in dof gedreun van deze plicht. Het was het niet gewend, het begreep – dat kon je horen – ook niet echt wat het ten beste stond te geven en kon geen uniforme maathouden. Dus was het ook niet mogelijk op het gehoor te begrijpen wat er nu echt gezegd werd. Achterin de kerk eindigde het gebed steevast enkele tellen later dan wat de voorste banken ten beste gaven.
Men sprak luidruchtig monotoon door elkaar heen. Niet mystiek, niet verheffend, slofferig, hoestend en rochelend en eigenlijk onaangenaam. Maar dat volk was ook niet geraadpleegd door de geestelijkheden die dit hadden uitgedacht. Weer een top-down benadering als vanouds, op alle fronten. Maar die werkte niet meer. De geestelijkheden hadden dat, verschanst als altijd, maar nú in hun progressivistische bubbels, niet voorzien en niet begrepen. Wel zagen ze dat dat Volk er geen barst meer aan vond. Ze konden ook dat niet volgen. Dus lag het aan Rome.
Walter Goddijn, een van de gewijde spraakmakers binnen de kerkelijke vernieuwingsdriften, kwam voortdurend op de verrekijk uitleggen hoe Rome de plank maar steeds vakkundig missloeg en legde uit waarom. Rome snapte niets van de werkvloer. Er moest daarom een landelijk pastoraal concilie komen. En wellicht kon dat de Nederlandse kerkprovincie opnieuw op de kaart zetten met eigen structuren. Dat concilie kwam er dus, Wouter had er zin an. Allicht, want hij wilde secretaris-generaal worden van dat PINK: Pastoraal Instituut Nederlandse Kerkprovincie. Een soort Paus. Maar dan een Nederlandse.
Hij zag het aan de Karl Marx-universiteit te Tilburg ook niet helemaal meer zitten. En dit was een mooie nieuwe overstap. Net als Rutte legde Walter niet veel uit. Maar hij had de juiste bril op en het ribfluwelen jasje met brede revers om de lendenen. Alfrink zat er zuinig bij te kijken op dat Concilie. Het was allemaal verschrikkelijk insprakerig, met veel papers en workshops. En veel deskundologen in afgetrapte kleding en met saxofoonachtige kersenhouten pijpjes in de mond. En toen zakte de zuil echt ineens in elkaar als een plumpudding onder leiding van Goddijn, die niet begreep wat hem overkwam.
De mensen gingen hun heil ergens anders halen. Eventueel dan maar bij Herman van Veen of André van Duin, want die deed paters zo leuk melig na. In 1972 was de ineenstorting perfect en toen ging ook de fantastische Tilburgse Noordhoekkerk donderend tegen de grond met veel puinwolken. Ik zag het vanuit de trein langsdenderend gebeuren. En zo werken de ambtenaren, beambten en politici te Den Haag ook eendrachtig mede aan een dergelijke implosie van het huidige constitutionele Nederlandse staatsapparaat.
Ze blijven hun Sanskriet amechtig uitstoten. Hun ritualen vervolledigen. De Grondwet schendend, de porseleinkasten omverwerpend, in de hoop zelf er beter van te kunnen worden. Net als Walter. Die de mijter wel in het hoofd had. Maar het hoofd niet in de mijter. Een plaat voor zijn kneiter. Zoals Paternotte. Maar die komt toch nog wel weg met een directeurspost in een zorgconcern. Met een leaseauto, die elektrisch rijdt.